Onderhoud aan schepen Kanalisering Trekker Havenarbeiders 18de eeuw Vaarroute 12 CONSENT NR. 33 VOORJAAR weg staan. Den Ael zet zijn activiteiten voort aan de oostzijde van de haven op een scheepshelling, zijn collega Ingel Abra- hamssen aan de westzijde. De aanbesteding van de werken vindt plaats in 1651; eind van dat jaar nemen de twee sche pen van de pas opgericht Noordse Compagnie, de Hope en de Goes, het nieuwe kanaal in gebruik, getooid met de door de stad geschonken vlag met de eigen kleuren: rode en witte liggende banen. Noch de compagnie, vermoedelijk bedoeld voor het invoeren van Scandinavisch hout, noch de schepen komen daarna nog in de archieven voor. In 1677 wordt het bijna vergeten beurtveer op Delft, Leiden en Den Haag nieuw leven ingeblazen met de verpachting hiervan aan Jasper Brune. Ook zijn schip moet minstens 6 jaar oud zijn, en jaarlijks worden geklopt. Het schip mag niet dieper dan tot het berghout worden beladen. Het veer op Antwerpen wordt in 1693 van een nieuw reglement voorzien. Hierin staat onder meer dat deze verbinding met een kromstevenschuit moet worden bediend, ook weer van minimaal 6 jaar oud. Ook dit schip mag niet dieper dan tot het berghout worden beladen. Naar Veere kan blijkbaar met andere schepen worden gevaren. De schippers van dit veer mogen zich bedienen van 'sogenae- mde cromlayschuytjes'. In 1744 wordt bepaald dat als een poonschuit tot een poonjacht wordt omgebouwd, de eige naar in de brede beurt mag varen. Vrachtschepen en karrengezien vanaf de Grote Kade, met links de Turf kade, en rechts het begin van de Kleine Kade, ca. 1890. De Turf kade links, met rechts een deel van de Kleine Kade. Het gebouw met het uurwerk is de voormalige getijdenwatermolen, sinds 1816 in gebruik als spijskokerij. Het torentje is afkomstig van de rond 1845 afgebroken Oude Havenpoort. Ca. 1900. en huis aan huis, aan de leden uit om nadien te controleren of niemand onreglementair afwezig is geweest bij een bijeen komst. Van het gilde blijft verder een ijzeren gemeenschappe lijke tabaksdoos bewaard, met op het deksel een afbeelding van het stadswapen van Goes, omgeven met Nederlandse vlaggen, een anker aan de onderzijde, en bladertakken, geda teerd ca. 1770.3 In een reglement op het beurtveer van Goes op Gouda, Haar lem, Zeddam en Amsterdam uit ca. 1675 lezen we iets over het onderhoud van de schepen. De bedienaars van dit veer moeten uiteraard 'eerlijcke' schippers zijn; het mogen er drie, vier of meer zijn. Elk schip moet ten minste 14 last kunnen voeren, en moet in afwijking met de bepaling uit 1636 mini maal 6 jaar oud zijn. leder jaar tussen de Goese jaarmarkt (half augustus) en Bamis (1 november) moeten alle schepen op het droge worden gevaren en 'geklopt' worden, wat breeuwen betekent. Dit werk dient te gebeuren onder toezicht van de gildedekens en enkele leden van de magistraat. De schipper wiens schip aan de beurt is om te worden geklopt betaalt de kosten hiervan; ook moet hij de toezichthouders uitnodigen voor een inspectie. Tot aan de kades van de binnenstad is de haven dan nog een getijdenhaven; her en der bevinden zich zates en timmerzates. Ook eenvoudige werfactiviteiten vinden aan de haven plaats In 1643 krijgt Glaes Janssen den Ael, schiptimmerman, toestemming om een schuur met een stenen gevel, vermoedelijk aan de haven, te bouwen. De stad Goes is dan nog aan het bijkomen van het voltooien van de vestingwerken rondom de stad en de haven. Dit enorme karwei heeft zich voltrokken tussen 1586 en 1635. Kort voor het sluiten van de Vrede van Münster ontstaat de nood zaak om de bochtige haven, in oorsprong dus nog de loop van de oude Korte Gos, te kanaliseren. De vaarweg naar de stad kenmerkt zich met 'menichfuldige crompten, bochten, ondiepten ende andere ongelegentheden'. Om deze reden verplaatst men tussen 1645 en 1650 veel bedrijven die in de Kadastrale tekening van het Goese Sas, 1870. CONSENT NR. 33 VOORJAAR 2017 13 Foto van het vernieuwen van de sluis, 1892. Foto door J.J. Quist, Goes. De Grote Kade rechts, waar een vrachtschip door de haven werkers wordt gelost; links de Kleine Kade, ca. 1910. Het grote huis rechts op de foto is het voormalige gildehuis van de schippers, nadat het in 1907 geheel is vernieuwd. In 1766 wordt een nieuw reglement op de trekker van schepen vastgesteld. Zoals in alle havensteden behoort een stalhouder van trekpaarden tot de beroepsgroepen die rond de haven actief zijn. Met deze paarden kunnen tegen betaling schepen in en uit de haven worden getrokken. In de nieuwe regels worden de tarieven per schip genoemd, wat een interessant lijstje van schepen oplevert, die in het havenkanaal kunnen worden verwacht. De lijst gaat van het laagste (6 groot) naar het hoogste tarief (4 schelling). Hengst (6 groot) Stadsschippers Grote vreemde ponen of sprietschepen Steen- of mestpleiten Houten ferrien Friese tjalk- of turfponten Bezaanjachten Gaffeljachten Klein statenjacht Hoeker of driemaster Groot statenjacht (4 schelling). Onmisbaar voor de handelaren op de markt en de schippers op de haven zijn de havenarbeiders en vrachtlui. In Goes zijn die in twee categorieën verdeeld: de leden van St. Christoffel, gespecialiseerd in het vervoer van tonnegoed, en de leden van St. Jan, de aangewezen vereniging voor het zakkegoed. Beide worden tijdens hun eeuwenlange bestaan streng gere glementeerd, omdat ze bij oproerigheid een voor het stads bestuur oncontroleerbare machtsfactor van betekenis kunnen vormen. Ook de leden van deze twee gilden verdelen het werk met dobbelen, het zogenaamde smakken. Vanaf de 17de eeuw maken de zakkedragers daarvoor gebruik van een platte arduinsteen als tafel, die in een dijkstraatje naar de haven ligt. Dit straatje gaat naar deze steen De Blaauwe Steen heten; al gauw wordt dit ook de naam van een kroeg die hier staat. De steen is sinds ca. 1830 opgeruimd, maar het straatje heet nog steeds zo. Rond het dobbelen en het verdelen van het werk onder de arbeiders ontstaan diverse oude en onnavolgbare gebruiken. Beide gilden bezitten tot in de 19de eeuw middel eeuwse kelders in dit straatje, waar de leden samenkomen en waar de gildegereedschappen gereedliggen. Eigenaren van kagen of damschuiten krijgen geen toegang tot het gilde, wel schippers die een poon bezitten. In deze tijd, 1723, ondernemen enkelen een poging tot zeevaart met twee Hoekerschepen, genaamd Zuid-Beveland en Goes. Enkele jaren later waarschuwt men de ondernemers voor de Algerij nen, die al enkele Hollandse koopvaarders genomen hebben. In de 18de eeuw neemt het aantal schippers geleidelijk aan af. In 1728 telt men aan vaartuigen nog 14 schepen, 7 grote schuiten en ponen, 7 kleine schuiten, 4 kagen en damschuiten, en 4 vaanhouten, in totaal 56 schepen. In 1752 zijn dat er, iets anders verdeeld, nog 43. In 1796/7 is dit aantal iets gestegen tot 48, maar daar telt men wel 9 beurtlui van elders in mee, die een gereduceerde contributie bijdragen. Net als alle andere ambachtsgilden wordt vervolgens één jaar later ook het schip persgilde opgeheven. Ten noorden van de stad kan in de 18de eeuw in stuurboord richting voor het Goesche Diep worden gekozen, en bakboord voor de Puije. Een geul die noordoostelijk loopt is de Vleye of de Bank, die verder noordelijk de Noord-oord heet. Vanuit de Vleye kan in oostelijke richting worden gekoerst over het Hondegat. Merkwaardig is dat dicht bij de Oosterschelde een hoog opgeslibd gebied rond 1735 als Oost-Bevelandpol- der kan worden ingepolderd. Zo ontstaat een polder als een eiland, met enkele boerderijen, een dijkgraaf en een kustlicht aan de uiterste oostpunt bij de Oosterschelde, waar zich de Zandkreek ofwel de Slurf bevindt. Deze geul stroomt tussen Noord-Beveland en Wolphaartsdijk. Het water behoort tegen woordig tot het Veerse Meer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2017 | | pagina 7