Inpoldering Wilhelminapolder in 1809
Sluis na 10 jaar
Zie ginds
Moderne tijd
14 CONSENT NR. 33 VOORJAAR
De Grote Kade, met links de Kleine Kade, en in de verte achter de niet
zichtbare ijzeren draaibrug de Albert Joachimikade met de houtloodsen,
ca. 1900. Rechts is nog een klein gedeelte te zien van het voormalige
gildehuis, hier nog met originele trapgevel uit de 16de eeuw.
De laatste draaidag van
de ijzeren draaibrug over
de kaden, 20 augustus
1938. Het Goese beurt
schip Frans Naerebout,
tegenwoordig in de
museumhaven, verlaat
met de vlag halfstok de
kade. Tussen 1938 en 1970
waren de kaden onbe
reikbaar voor schepen
omdat er een betonnen
brug was gebouwd.
Daarna kwam er een
ophaalbrug tussen de
Kleine en de Grote Kade
te liggen.
Ondanks herhaalde pogingen het vaarwater op diepte te
houden, groeien de banken ten noorden van Goes als kool. Zo
ontstaan de schorren Goenje, Hongersdijk (genoemd naar een
in de 16de eeuw verdronken dorp), Mosselbank, de Onbekende
en het Paardeschor. Met het wegvallen van de internationale
handelsvaart in de Franse Tijd raakt ook de hele binnenvaart
in het slop. Schippers, arbeiders, vissers en loodsen verliezen
hun inkomstenbron. Een voormalige visser en loods uit Veere,
bovendien in zijn jonge jaren bekend als redder van schip
breukelingen, krijgt in 1808 een schamel baantje als aanste
ker van het kustlicht op de hoek van de Oost-Bevelandpolder.
Frans Naerebout ziet in zijn Goese jaren het schorrengebied
een metamorfose ondergaan als in 1809 een maatschap
van Rotterdamse geldschieters investeert in de inpoldering
van dit gebied. De schorren veranderen in één uitgestrekte
polder, aanvankelijk Lodewijkspolder, na 1815 Wilhelminapol
der genoemd. De Oost-Bevelandpolder, eerder een eiland in
het schorrengebied, komt in de noordoostelijke hoek van de
Wilhelminapolder te liggen. Floge zomervloeden verhinderen
dat jaar de werkzaamheden aan het kanaal en de nieuwe sluis.
De inval van de Engelsen in Zeeland levert ook veel proble
men op. Het werkvolk, zo'n 1500 man, ziet met lede ogen dat
de Fransen de kleischuiten naar plaatsen buiten bereik van de
Engelsen verplaatsen. Vervolgens dient al het grondwerk met
de kruiwagen te worden verricht. Bovendien verzieken de vele
duizenden Engelsen die over de nieuwe dijk trekken de struc
tuur van dit zandlichaam.
De sluis die vanaf 1809 de waterstand in het kanaal naar de
stad kunstmatig hoog zou moeten houden, kan jarenlang niet
functioneren omdat hij verkeerd in elkaar zit. Dit hoofdpijn
dossier kan uiteindelijk pas tien jaar later worden gesloten. De
beoogd sasmeester Naerebout maakt dit niet meer mee, hij
overlijdt in 1818. Nadat de sluis eindelijk functioneert noteert
de sasmeester nauwgezet de binnenkomende schepen en
de sasgelden. De eerste vier die op 18 augustus 1819 onder
toeziend oog van de koning door de sluis schutten mogen
voor niets door het sas varen: een spriet van A. de Beste, een
bezaanjacht voor de genodigden, een poon van W. Verstraate
en een schouw van J. den Boer. M. Naerebout, zoon van Frans
en varend met een hengst, heeft de pech dat hij als vijfde
binnenvaart, en dat hij de eerste betalende passant is. Andere
scheepstypen die de eerste jaren het kanaal bevaren zijn: tjalk,
gaffel, snik, hoogaars, een enkele boeier (van G. Griep). Tien jaar
later in 1830 verandert er nog maar weinig aan het scheeps-
aanbod. Wel komt dan ook een schokker door de sluis (van M.
de Bei). In 1851 noteert de sasmeester als nieuwe types een
knots (van J. van Triel) en een schouw (een van P. Vluit en een
van W. van den Berge). In 1853 is een haak (natuurlijk: een aak,
van J. van der Horst) het enige afwijkende scheepstype.
Al in de dertiger jaren van de 19de eeuw vertonen zich af en
toe stoomschepen in de buitenhaven bij de sluis. Dit zijn sche
pen die lijndiensten tussen diverse havens onderhouden en
die geen tijd hebben om naar de stad te varen. De haven van
Goes is vermoedelijk ook nog niet helemaal geschikt voor
deze schepen. Dit verandert in 1855. Na nogal wat voorberei
dingen en aanpassingen aan het kanaal gaat in dat jaar het
stoomschip de Stad Goes varen vanaf de Grote Kade. Hier staat
ook het kantoor van de Goesche Maatschappij voor Stoom- en
Zeilvaart. De Stad Goes is een voor die tijd moderne schroef
stoomboot, waarbij de stoommachine een schroef aan de
achterzijde van het schip laat draaien. Het gemeentebestuur
ontvangt een uitnodiging om van de eerste aankomst van
het schip, zaterdag 24 maart 1855, getuige te zijn. Als die dag
een uitkijk op de stadhuistoren de rookpluim van het schip
ontwaart, spoedt een grote mensenmenigte zich enthousiast
naar het Goese Sas. Muziekvereniging Concordia stapt aan
boord 'en toetert, terwijl het schip naar Goes afzakt, vrolijke
marsmuziek. Onder luid hoerageroep legt men de loopplank
uit aan de Grote Kade en betreden tientallen genodigden het
schip. Daarna mag het grote publiek het vaartuig bezichtigen,
ledereen concludeert 'dat het innerlijk schoongeriefelijk en
fraai' is. De krant ziet in de nieuwe lijndienst tal van moge-
CONSENT I NR. 33 VOORJAAR 2017 15
Vrachtschepen in dezwaaihaven, gelegen
aan het uiteinde van een parallele kanaal-
arm die in de jaren 1930 in het kader van de
werkverschaffing werd gegraven, ca. 1955.
Zilveren begrafenisschild van het schippersgilde in de
vorm van een binnenvaartschip, midden 17de eeuw.
Het schip voert de Goese vlag, liggende banen rood
en wit. Foto Historisch Museum De Bevelanden.
lijkheden voor de 'heeren reizigerswinkeliers enz'. Er zal drie
keer per week op Rotterdam gevaren gaan worden. De glazen
bokaal met inscriptie, die de reders aan het stadsbestuur
aanbieden, blijft bewaard.4
De Stad Goes vaart tot 1867. Een concurrerend vaartuig
Zuid-Beveland onder Rotterdamse directie blijft tot 1871 de
stad aandoen. In 1876 krijgt H.F. van Renterghem vergunning
om vanuit Goes een stoomsleepdienst op alle waterwegen uit
te gaan oefenen. Een jaar later wijzigt de onderneming in een
beurtveer op Rotterdam, waarvoor de stoomboot Admiraal
De Ruyter II in de vaart komt.
De twee gilden met havenarbeiders zijn in 1798 dan wel
opgeheven, er blijft toch behoefte aan spierkracht voor het
laden en lossen van schepen bestaan. Al snel komt een vereni
ging van werklieden ofwel het Voormalig arbeidersgilde' tot
stand. In hun nieuwe reglementen worden de oude procedu
res voor het dobbelen om werk weer van kracht, en ook de
blauwe steen functioneert nog enkele jaren. Deze vereniging
van werklieden wordt vaak aangeduid met de modernere
aanduiding kaaiploeg. Tot ruim in de 20ste eeuw heeft deze
ploeg arbeiders bestaan. De voortschrijdende mechanisatie
doet na de Tweede Wereldoorlog de vereniging verdwijnen.
Het gemeentelijk Stuwadoorsbedrijf, dat tussen 1962 en 1968
bestaat, biedt onderdak aan twee arbeiders en een kraanma
chinist met kraan. Het is een laatste schim van de vele honder
den havenwerkers die eeuwenlang rond de haven actief zijn
geweest.
De bedrijfszekerheid van de sluis in het Goese Sas is een kleine
twee eeuwen zeer matig geweest. Zeer regelmatig moet er
groot onderhoud aan de constructie worden gepleegd. In
1890 wordt vrijwel de hele sluis vernieuwd. Uiteindelijk doet
de oude sluis dienst tot eind 1985. Dat jaar wordt de huidige
sluis in gebruik genomen. De oude sluis wordt tegenwoordig
als jachthaven gebruikt en behoort tot het maritieme erfgoed
van de gemeente Goes.
1. Frank de Klerk is medewerker bij het Gemeentearchief van Goes.
2. Zie voor de middeleeuwse geschiedenis van Goes: C. Dekker. Een
schamele landstede. Geschiedenis van Goes tot aan de Satisfactie in
1577. Goes 2002. In bijlage 6 geeft de auteur een overzicht van de Goese
poorters die een schip als onderpand van schulden hebben gesteld
tussen 1474-1506. Het betreft 86 personen. Zij bezitten ofwel een schip,
een heudeschip of een kogge. In sommige gevallen zijn onderdelen
van een schip het onderpand: mast, zeil, anker, want. Bijzonderheden
over de haven in de middeleeuwen: A.J. Barth en F.H. de Klerk. Goes in
haar sas. In: Historisch Jaarboek voor Zuid- en Noord-Beveland, nr. 21
Zie ook M.H. Wilderom. Tussen Afsluitdammen en Deltadijken. Deel 3.
Midden-Zeeland. Middelburg 1968, blz. 424-426. Zie verder ook: Frank de
Klerk. De Goese jaren van Frans Naerebout. Goes 2005.1. Schmid heeft
de laatste herinneringen aan de Goese kaaiploeg opgetekend in zijn
boeiende artikel 'De Goese kaaiploeg', De Spuije,oktober 2000.
Zie voor de bronnen van dit artikel ook: Gemeentearchief Goes, archief stad,
archief gemeente 1851-1919, en archieven ambachtsgilden.
3. Deze voorwerpen worden bewaard in het Historisch Museum
De Bevelanden te Goes.
4. GAG.AGG. 1851-1919, inv.nr. 1347. Idem, inv.nr. 162, corr. 1853, volgnr. 770;
idem, inv.nr. 950; idem, inv.nr. 168, corr. 1854, volgnr. 295. Eerder doet
een stoomboot die op Bergen op Zoom vaart regelmatig Goes aan.
Omdat de haven nog niet geschikt is voor stoomschepen zal dit schip
afgemeerd hebben aan het sluishoofd aan de Oosterschelde, en niet het
Goese Sas bevaren hebben. Idem, inv.nr. 158, corr. 1853, volgnr. 44. Idem,
inv.nr. 180, volgnr. 368. Zie ook de Goesche Courant van 26 maart 1855
voor een verslag van deze gebeurtenis. Zie ook GAG.AGG. 1851-1919, inv.
nr. 180, volgnr. 368, voor de uitnodiging aan het gemeentebestuur. De
bokaal bevindt zich in het Historisch Museum De Bevelanden.