12 CONSENT NR. 35 VOORJAAR 2019 "Maar," kon ik nog uitbrengen, 'Ik zou toch wel graag kennis maken, met het schip. En met u." Ik meende te horen dat Eecen overlegde, ik vermoedde met zijn vrouw, en zijn reactie luidde: "Dan moet je zaterdag naar de Museumhaven in Zierikzee komen. Daar ligt de Atalonte. De laatste kans om het schip nu te bekijken, want wij maken het die middag winterklaar - en als dat gebeurd is, zit er een winterkleed over en dan is het schip voorlopig uit beeld." "Ik ben er," riep ik. "En niet te laat komen, want we blijven niet wachten." Rond half 3 waren mijn zoon Daniël en ik, in Zierikzee. Het was zuur weer, het leek zelfs al enigszins donker te worden. De Atalonte lag al half onder het winterkleed, het achterschip was nog onbedekt. Aad Eecen hing half over het motorblok en Greetje was benedendeks. Het werd een uitermate vriendelijke, maar ook merkwaardige ontmoeting. Boven de markt hing natuurlijk steeds de vraag: waarom zijn vader en zoon Schot hier? Eecen vertelde van alles over het schip, Greetje voegde daar even zoveel wetenswaardigheden aan toe en het was natuur lijk toch enerverend te beseffen dat vanaf 1938 zoveel handen deze helmstok vastgeklemd hadden. We zagen het houtsnijwerk, door Mansholt aangebracht, de kooien in het vooronder, de intimiteit van de kajuit - maar vooral zag ik de zeeg van het schip. Het begon inderdaad, naarmate het gesprek vorderde, te schemeren - maar zelfs in deze omstandigheden zag ik de lijn van Van Duivendijk. Ik kreeg een foto mee, om "thuis te laten zien" en Eecen en ik maakten de afspraak dat hij me zou waarschuwen als er iets 'ingrijpends' met de Atalonte zou gebeuren. "Waarom" vroeg Daniël, "zijn we hier nou wezen kijken?" "Tja," antwoordde ik. "Soms doe je gewoon wel eens wat." Hij keek alsof hij het begreep. Mei 2012 was ik bezig een nieuwe mast voor mijn stalen hoogaars te schuren, toen Ria Geluk, momenteel voorzitter Platform Maritiem Erfgoed Zeeland, passeerde, mij bemoe digend toesprak omtrent het werk aan de mast en terloops vroeg of ik nog wel eens bij de Atalonte was gaan kijken. Blijk baar was bij haar bekend dat ik daar contact mee zocht of had gezocht. Ik vertelde hoe een en ander erbij stond en ze riep enthousiast uit dat als ik het schip goed wilde zien, ik nu naar Zierikzee moest rijden, want daar stond de Atalonte op de kant, in de loods van Mulder. Natuurlijk hoort een schip in het water. Maar als het op de kant staat, zie je, voel je, hoe grandioos zo'n platbodem gebouwd kan zijn. De kromming in het hout, de kont - die volgens Julian "mooi opgebrand" is - het berghout: een en al schoonheid. "Wel," zei Eecen, "binnenkort zullen we wel een dag of zo op het Veerse Meer varen. Dan bel ik je op. Kun je een dagje meezeilen." "Graag," antwoordde ik. Maar ik kreeg geen telefoontje. Niet dat voorjaar, ook niet die zomer. "Hoor je nog wel eens wat over die boot?" vroeg Margot, mijn vrouw. "Nee", zei ik. "Nou, dat is mooi. Je zou alleen maar in de verleiding komen." En dat was ook zo. Maar wat is er mooier dan verleiding? De overdracht Eecen belde op en vertelde me dat het moment voor hem en zijn vrouw was gekomen om afstand te doen van het schip. Of we naar Zierikzee wilden komen, natuurlijk in de Gekroonde Suikerbiet. "Maar wat gaan we daar dan doen?" vroeg mijn vrouw, "We hebben al een boot." We gingen toch. We maakten Eecen duidelijk dat we vereerd waren dat we in aanmerking kwamen om zijn prachtige hoogaars over te nemen, maar dat we ons dat financieel niet konden veroorloven. En bovendien hadden we al een boot. Wij gingen weg met de belofte dat we er nog eens over zouden nadenken. Ik dacht niet na, maar schreef een brief. Een herhaling van de argumenten. Hij belde en zei, met teleurstelling in zijn stem: "Dan komt hij in de vrije verkoop." De VB24 voor de restauratie "Inderdaad," was mijn antwoord, "en ik hoop echt voor je dat het lukt." Het lukte niet, althans niet op de manier die Aad Eecen voor ogen had. "Er zijn alleen maar charlatans op afgekomen," zei hij, "Louche kerels die er handel mee willen drijven." Wederom een overleg, in de jachtclub te Veere. Daar werd duidelijk dat Eecen én afstand van het schip wilde doen én dat het in vertrouwde handen terecht moest komen - blijkbaar dus bij ons. Op een zaterdagmiddag, in de kuip van de Atalonte werd de overdracht bezegeld: er was een financiële overeenkomst, uiteraard, maar veel belangrijker waren twee duidelijke condities van Eecen: we moesten beloven zorgzaam met de Atalonte om te gaan, en we mochten er geen handel mee gaan drijven. Drie seizoenen hebben we voluit met de hoogaars gevaren. Maar al snel bleek de conditie niet optimaal te zijn. Het schip had lange tijd stil gelegen en nu, bij het varen, werden de zwakke plekken zichtbaar. Tussentijdse reparaties gaven enig soelaas, maar toen het schip nauwkeurig geïnspecteerd werd door scheepsrestaurateur Gees Droste, was zijn reactie min of meer identiek aan die van Aldert Been- richting Aad Eecen: "je kunt kiezen: of je vaart de hoogaars op, dan is ze met 3 jaar weg. Of je pakt het grondig aan." De Remcoline/Atalante staat nu op de kant, op de Historische Scheepswerf Meerman in Arnemuiden. De werf stelt ruimte en faciliteiten beschikbaar, Gees Droste vertelt ons wat we moeten doen (en wat we moeten laten) en regelmatig krijgen we assistentie van handige lieden. Mannen die het gewoon leuk vinden een dag mee te sjouwen, mannen die hoofd schuddend naar ons kijken én dan toch maar hun handen, met een meewarige blik in de ogen, uit de mouwen steken. En natuurlijk de passanten met en zonder advies. Met steevast dezelfde vraag: wanneer moet dit klaar zijn? Een vraag waar mijn zoon Daniël en ik het antwoord dus niet op weten. Wat we wel weten is dat elke dag een plezierige dag klussen moet zijn, zonder ingebouwd resultaat, zonder tijds druk. Alleen dan kunnen amateurs - want dat zijn we - er voor zorgen dat het laatste 'hoogaarts-jacht' van Van Duivendijk bewaard blijft.

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2019 | | pagina 7