Iff Drang Hee, stop, luister, hoor mij aan. Luister naar het volgende verhaal. Nee, klets er nou niet doorheen. Het gaat over de jonge prins, je weet wel. Zijn vader zag z'n geschrijf niet zitten. Nee, soldaat moest ie worden. Dat was mannenwerk. Dat was goed voor zijn volk. Z'n vader dacht niet aan de jonge prins, maar aan het volk, zijn volk dat ie later moest besturen. Dat had niets aan een slappe schrijver. Nee, een krachtig staatsman, was een goed soldaat, ja, en echt de jonge prins heeft het geprobeerd, maar hij faalde telkens weer. Telkens weer doopte hij het koninklijk zwaard in de inkt en niet in het bloed. Hij schreef gedichten. De gedichten vloeiden uit zijn zwaard. Nee, hij hoefde er geen moeite voor te doen. Zij kwamen vanzelf, gedreven, vanuit zijn hart. De koning, hij kon het niet aanzien en gaf het bevel de schrijversarm van zijn zoon af te hakken. Geen krijgsman, dan ook geen schrijver, zo dacht de koning. En zo geschiedde het en zo gebeurde het. De schrijversarm werd afgehouwen. De prins had nu nog maar één arm, zodat hij geen ridder meer kon worden. Maar hij treurde er niet om, o nee, integendeel. Want nu het schrijversbloed één weg wist afgesloten, zocht het naar een andere. En met nog meer drang dan voorheen begon de prins weer te schrijven, eerst wat moeizaam, maar al gauw vloeiden de woorden weer als vanouds. En de koning? De koning zag dat hij verloren had en was gelukkig zo wijs dat hij de andere arm van de prins niet liet afhakken. Hij had wel door dat dat ook het schrijven niet zou stoppen. Zo is het gegaan, wis en waarachtig. De prins bleef schrijven. En de gedichten die hij schreef werden gelezen door het volk, zijn volk. Het maakte hen gelukkig. Gelukkiger dan ooit, want de prins schreef met zijn hart en dat was groot.

Tijdschriftenbank Zeeland

Decreet | 2009 | | pagina 12