de krekel en de Jean de La Fontaine's [aangevuld] De krekel sjirpte dag en nacht, zo lang het zomer was, Wijl buurvrouw mier bedrijvig op en neer kroop door 't gras. "Ik vrolijk je wat op," zei hij. "Kom, luister naar mijn lied." Zij schudde nijdig met haar kop: ''Een mier die luiert niet!" [De krekel droop toen treurig af. Dat hij moest zingen, was zijn straf en zo hief hij zacht en langzaamaan zijn eigen dodenmars maar aan. Toen na een tijd de vrieswind kwam, hield onze krekel op. De mier zat uitgeblust keurig in haar nest. Geen larfje of geen sprietje meer: droef schudde hij zijn kop. Haar leven werd niet door krekels zingen meer verpest. Doorkoud en hongerig kroop hij naar 't warme mierennest. "Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest Toch greep de stilte haar nu bij de keel en van opkomende koppijn keek zij scheel. Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug, In het voorjaar werden beide gevonden; Nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe 'k niet vlug!" de vlijtige mier geheel ontbonden, "Je weet dat ik aan niemand leen," Zei buurvrouw mier toen heel gemeen. de krekel dood en stil onder een paddestoel met stippen, maar met een glimlach op zijn lippen.] "Wat deed je toen de zon nog straalde En ilc mijn voorraad binnenhaalde?" "Ik zong voor jou," zei zacht de krekel. 'Daaraan heb ik als mier een hekel! Toen zong je en nu ben je arm. Dus dans nu maar, dan krijg je 't warm!" Wie leeft van kunst gaat door voor gek. Vaak lijdt hij honger en gebrek. [Wie hard werkt maar van schoonheid niet geniet, die valt uiteen van kille leegte en verdriet.]

Tijdschriftenbank Zeeland

Decreet | 2010 | | pagina 2