decreet 03 juni 20101161 Jan J.B. Kuipers
decreet 031 juni 20101171 Coen van der Hilst
Gene Vincent
Je verminkte been heeft Cochran nog gekend.
Op de bühne staat het stijf naar achter: aandrijfraket
der decadentie. Blinkend ijzer, leer terdege ingevet.
Stratosferisch blauw wentel je hoog boven je band,
in den vreemde ontstijgend aan je backstreet beat.
Men meldt datje de doodsblues al van kindsbeen hebt
en alle interviewers door de ramen mept, maar net
uit 't Diepe Zuiden merci zegt tegen francofoon publiek.
Zoals je in Brussel het slagveld van het podium opliep,
je krukken wegwierp, mirakel van de dag;
chaos en anarchie schiep met soeverein gezag.
Voor jou was er nooit gezeur van vorm of vent.
Lang voor je dood wasje hopeloos wie je bent:
Orfeus, verzuipend op de hoek van Lonely Street.
Aan Juffrouw P.
Men maakte aan de voorzij van
haar bureau een triplex bord, opdat
geen leerling in haar koker keek.
Het tegengaan van tunnelvisie.
Met Woord en zang begint elke week,
de Hogere Burger School duurt vijftig jaar.
Juffrouw P. geeft Frans zonder kwartier,
steeds taniger, niemand taalt naar haar
nylongeheim, noch naar de valstrik van
haar naamval. Bord blijft onwrikbaar,
onklaar hoe bitter zaken smaken.
Zóveel te zeggen voor de benadering
van Juffrouw P. Een bord tussen ons, hier
en daar cl la leraarsvergadering.
Ostrea
Geleid door de groeilijn als spiraal
zweven ze langs de bodem:
duikers op zoek naar hun afrodisiacum
(het hoge zinkgehalte draagt de schuld).
De tijden van de platte zijn geweest.
Japanse oesters vreten verdronken dorpen
in eindeloos geduld, eeuwigdurend feest
van zilte omhelzing. Maar tussen het weke
lichaam en zijn hangcultuur wringt zich de
staalslak van fatsoen: elke oester is gehouden
te smachten naar citroen.
Poolexpeditie
Dat ik als Baljé naar het noorden moest,
elke dag de thermometerstand verzon:
's nachts minus drie, 's middags minus één,
het absolute hoogseizoen.
Dat ik het kerkhof betrad,
kisten half uit de grond verrijzen zag:
schedels en beenderen rondom,
grafkruisen scheef en krom als onze
gang aan boord toen er nog water was.
Eén dijbeen met een rode kous.
Eén wollen muts waaronder grijs haar.
Eén dodemansoog, spiegel van de ziel:
een gat.
Daar schijnt het ijs een veld vol kool,
daar een sneeuwwit mens volmaakt alleen.
Schrijft onophoudelijk aan een schuine lessenaar:
'Men vergat'.
Dilemma
Ik zwijg je datje van me moet houden,
groots en alomvattend,
roze, cliché roze en bloed rode liefde,
rood en roze en rood. En groen?
Groene sprietjes onder onze voeten.
Maar je hoort me niet, nooit zelfs, ik wist het wel.
Dus ik zwijg maar weer, vragend
met vragen, hopend met hopen, liefdend met liefde, houdend met hout.
Jij hebt oordopjes in en ik heb duck-tape over mijn mond.
Ik denk je naam.
Jij eet een stroopwafel en toch hou ik van je.
Dan sterf ik van verlangen, of.
Ik ruk de duck-tape van mijn mond en verklaar je de liefde, of...
Jij doorgrond mijn zwijgen met grote intieme ogen en trouwt met me, of...
Jij gaat dood en ik ook als gevolg, of...
Je bestaat niet en dit is gewoon een dom gedicht, of...
Je eet een broodje kaas en ik bak potten (dat is de absurdistische oplossing), of.
Ik droom je en ben je vergeten als ik wakker wordt, maar...
Je houdt gewoon van stroopwafels en vindt mij wel leuk,
maar niet genoeg voor een vaste relatie,
aangezien ik jonger en minder lang ben dan jij.
Einde.
Jezus
soms val ik in stukken uit elkaar
en lig ik machteloos op de aarde
dan klap ik met mijn ene
en bid met mijn andere hand
stamp ik met mijn ene
en dans ik met mijn andere voet
geef ik elleboogjes in mijn buik
en knietjes tegen mijn schenen
vloekt mijn mond
en knielen mijn benen
en vandaag is mijn lichaam over de hele aarde verspreid
ik ben jaloers op éénheid