Wat ik zo fascinerend vind aan foto's van kunstenaarsate
liers, en van kunstenaars in hun atelier, zoals die ook in dit
nummer van Decreet staan, is de ervaring alsof ik een geheim
gebied betreed. Niet dat ik me een voyeur voel, dat kan het
geval niet zijn, want zeker in dit geval heeft de kunstenaar zelf
voor mijn inkijk toestemming gegeven. Het heeft meer te
maken met mezelf: wil ik dit zien, wil ik weten waar de kunste
naar zijn werk maakt? Kennelijk wel, want mijn blik wordt
onweerstaanbaar aangetrokken. Maar wat verwacht ik dan te
zien? Het moet te maken hebben met het geheim van de schep
ping, van het wordingsproces van het werk dat je gewoonlijk
alleen te zien krijgt als het af is. Maar moet het werk zelf me
niet genoeg zijn? Voegt de blik in het atelier dan iets toe aan wat
het werk me zegt? Kom ik meer te weten van het werk als ik het
gereedschap en de materialen van de maker heb gezien?
Nu ik dit opschrijf, weet ik waar het om gaat. Als ik een
werkplaats zie, als ik die gereedschappen en materialen zie in
hun chaotische ordening, alsof de maker net even weg is,
beginnen mijn handen te jeuken - dat doen ze zelfs al nu ik dit
schrijf. Ik wil aan het werkOf nee: ik bén al aan het werk, ik ben
degene die deze plaats zojuist verlaten heeft, ik ben degene die
op de drempel van zijn eigen werkplaats staat. Het is dus geen
geheim gebied, juist niet, het is gemeenschappelijk terrein dat
ik betreed: de plaats van handeling. En het heeft dus ook wel
degelijk iets te maken met het werk dat ik gewoonlijk alleen te
zien krijg: ik kan het werk nu zien als gemaakt, als eindpunt
van het maken ervan - alsof ik het zelf had kunnen maken,
alsof ik het zelf gemaakt heb, alsof ikzelf doorheen dat atelier
het gevecht ben aangegaan met al het materiaal en al het
gereedschap dat me ten dienste staat om dit te kunnen maken.
En in zekere zin is dat ook zo. De gemeenschappelijkheid
van het terrein dat ik betreed als ik een atelier betreed, is dat ik
menselijk terrein betreed, en dat ik daarmee het werk dat er
gemaakt is ook als mensenwerk kan zien, hoe geheimzinnig,
hoe ondoordringbaar het werk op zich ook is. Het is dezelfde
fascinatie die ik heb als ik maaksels uit een ver verleden zie: een
vuistbijl, een grotschildering, Stonehenge, de Paaseiland-
beelden, de Boroboedoer, de pyramides, Griekse tempels: ze
zijn alle getuigen van menselijke aanwezigheid.
In zijn boek Figuring It Out betoogt Colin Renfrew, hoogle
raar archeologie in Cambridge, dat archeologen bij de bestude
ring van het verleden iets van kunstenaars kunnen leren,
omdat hun werk een kritische blik geeft op "onze fundamenten
van kennis en perceptie". Volgens Renfrew kan men de geschie
denis van de condition humaine alleen begrijpen als men deze als
een proces van 'material engagement with the worldopvat. De
grote revolutie in de menselijke ontwikkeling vindt volgens
hem plaats als de mens zich vestigt en een materieel-symboli-
sche cultuur ontwikkelt, een proces waarop kunstenaars als
Antony Gormley, George Segal, Tracy Emin, Damien Hirst,
Eduardo Paolozzi, Anselm Kiefer, Ian Hamilton Finlay en
William Turnbull weer commentaar geleverd hebben.
Mijn fascinatie betreft niet de betekenis van dergelijke
objecten, maar de getuigenis die ze geven, de getuigenis waar
mee de mens zijn aanwezigheid in de wereld en zijn verhouding
met de wereld heeft kenbaar gemaakt, of het nu kunstwerken
zijn of prehistorische bouwsels en gebruiksvoorwerpen. En
laat wat mij betreft het "prehistorisch" ook maar weg, want ik
heb dat niet alleen met rotstekeningen en grotschilderingen,
met het werk van bouwers en kunstenaars, maar ook met
inscripties in stenen, muren en bomen, met elk menselijk
maaksel en bouwsel, en ook met bouwtekeningen, afbeeldin
gen van stellingen in een schaakpartij, landkaarten, getekende
gebruiksaanwij zingen.
Niet de betekenis: die onttovert voor mij vaak zo'n mense
lijk maaksel: mijn verbeelding is mezelf genoeg, en dat geldt
met name voor kunstwerken. Toch wordt ons vaak genoeg
gewezen, gevraagd en ongevraagd, hoe we moeten kijken om
iets te kunnen zien - terwijl we al iets zien als we getroffen wor
den door wat we zien. We zouden dus niet een ander moeten
vragen: "Hoe moet ik hier naar kijken?" of "Wat betekent dit?",
maar we hoeven alleen maar onszelf af te vragen wat we zien of
wat ons heeft getroffen als we zijn blijven staan kijken.
Uitleg kan wel degelijk van belang zijn vanwege de aard
van die uitleg. Dan gaat het om de techniek waarin het werk
gemaakt is, of om het materiaalgebruik, of om de symbolen die
erin verwerkt zijn, of om de plaats van het werk in de cultuur
geschiedenis, of om de wijze waarin zo'n werk aan die geschie
denis refereert, of om de vaardigheid van de maker. Maar voor
mij is dat allemaal buitenkant. Wat het werk zelf betreft is mijn
verbeelding mij genoeg.
Maar ook daarvan wordt ons vaak uitgelegd wat dat dan
inhoudt: het gaat dan om de associaties die het oproept, de con
notaties waarnaar het verwijst. Dat kunnen zowel uniek-per-
soonlijke als sociale, culturele, religieuze, politieke en andere
publieke associaties en connotaties zijn. Wat een 'goed' werk is,
wordt derhalve bepaald door de hoogstpersoonlijke waarde
ring van de hoogstindividuele kijker vanuit de historische, cul
turele, esthetische, religieuze en andere associaties en conno
taties die zijn persoonlijke waardering bepalen.
Uiteindelijk betekent dat, dat in de waardering van een
kunstwerk ieder mens zijn persoonlijke plaats gewezen wordt
in de beschavingsgeschiedenis. Je waardering vertelt je vooral
iets over jezelf, of: watje ziet dat ben je zelf - maar je bent alleen
maar jezelf als aanwezigheid in onze beschavingsgeschiedenis.
Zo heeft ook een kunstwerk geen "eigen" betekenis, hoe auto
noom het na voltooiing ook verklaard kan worden, of mis
schien juist wel omdat het na voltooiing autonoom verklaard
kan worden.
En hier ligt een groot probleem, en ook een opdracht, lijkt
me. Een gebruiksvoorwerp, een schema, een symbool, een
gebruiksaanwijzing heeft in zijn relatie met zijn gebruik een
eigen betekenis. Een kunstwerk niet. Een kunstwerk is overge
leverd aan de genade van de mens die het in zijn omgeving aan
treft. Net zoals overigens mensen zelf overgeleverd zijn aan de
genade van andere mensen. Niet voor niets zei kunsthistoricus
Pierre Jansen ooit: "Je mag van een kunstwerk vinden wat je
wilt, maar je moet er met je poten van af blijven." Niet voor
niets zei filosoof Emmanuel Lévinas ooit: "Juist omdat je weet
datje een ander mens kunt kwetsen of doden, moetje dat niet
willen."
En daar draait het om, zeker in het huidige tijdsgewricht
waar zowel mensen als kunstwerken zijn overgeleverd aan de
genade - en in het Nederlandse geval aan de ongenade - van
hen die hoedend, bewarend en beschermend zouden moeten
optreden, maar die daar uit het oogpunt van politiek gewin, of
van het voorkomen van politiek verhes, uit achteloosheid,
onachtzaamheid, of onverschilligheid, er opportunistisch de
voorkeur aan blijken te geven daarmee de hand te lichten of
even weg te kijken, zichzelf en elkaar motiverend met aherlei
doorzichtige drogredenen.
te doen?
X