WIM
HOFMAN
Ideeën
Ideeën komen en gaan. Ze hebben natuurlijk ergens htm oorsprong,
al heeft het dikwijls niet veel zin om te weten waar ze vandaan
komen. De meeste ideeën lijken me ook verre van belangrijk en het is
goed dat ze verdwijnen. Een enkel idee geeft de indruk betekenis te
hebben, al weetje soms niet of niet onmiddellijk welke. Veel van wat
in je hoofd gebeurt, lijkt nogal willekeurig.
Hoe je smaak gevormd is, valt niet precies meer na te gaan. Zo zullen
de vroege jaren van mijn jeugd die ik in Vlissingen heb door
gebracht, wel van invloed zijn geweest op mijn kijk op de wereld. Er
bestaat nog wel een sepia foto waar ik op sta met mijn broer en mijn
moeder. Ze draagt een jurk waarvan ik me de felkleurige bloemen wel
herinner, omdat ze de jurk ook in andere zomers nog droeg. De foto
dateert uit de zomer van 1942. Hij is gemaakt door fotograaf
Scherpenzeel uit de Kerkstraat en hij is waarschijnlijk genomen
omdat mijn vader met een paar honderd andere arbeiders van de
Schelde in Duitsland te werk werd gesteld. Van die tijd weet ik niets
meer. Ik heb vooral herinneringen aan Vlissingen van vlak na de oor
log. We woonden toen in de Spuistraat en later in de Molenstraat.
Vlissingen was zwaar gehavend. Zeker in die buurt. Veel huizen lagen
in puin of waren geheel verdwenen. De bewoners gebruikten
sloophout om hun glasloze ramen te dichten, als schutting of om
vloeren mee te repareren. Het was een grauwe troosteloze stad met
hobbelkeien, gevels met granaatscherven of kogelgaten erin. Andere
stukken stad hadden onder water gestaan. Daar lag bruinachtig slib,
aan muren zaten zeepokken. De meeste bomen waren dood. Dat er op
den duur hier en daar vrolijk kamille en paarse distels gingen
groeien, leek een wonder. Ook op de boulevard was veel kapot. Je
kon, omdat je klein en dim was, bunkers inklimmen en ik herinner
me hoe we door tunnels kropen en de Bomvrije inslopen. Er lag daar
veel puin en gruis, maar je kon langs een wenteltrap tot bovenin op
het platte dak komen. Je kon vanaf daar mooi de hele boulevard zien
met zijn bunkers, de glooiing van basaltblokken en paalhoofden,
soms met dwarspalen, de stranden vol keien en stukken ijzer en puin.
Op het Nollestrand zag je bij laag water bossen prikkeldraad die de
kleur hadden van geraspte wortel en er stonden boomstompen
waaraan felgroen zeegras groeide. Soms lag er een dode zeehond te
stuiken. Er was niet veel kleur in Vlissingen. Ik bedoel daarmee felle
kleuren. Het viel dan ook op toen men op het nieuwe Britannia-hotel
een kleurig mozaïek aanbracht.
Veel kunst was er niet in Vlissingen. In 1952 werd er een nieuw
bronzen beeld van Naerebout onthuld. Het was gemaakt door
Ten Klooster. Het was een realistisch beeld. Wij scholieren, die bij
de onthulling aanwezig moesten zijn om het Zeeuwse volkslied te
zingen, vonden dat Naerebout op een cowboy met een lasso leek.
Later kon je voor kunst wel terecht bij Boek- en Kunsthandel Bikker
in de Badhuisstraat, maar toen was ik al weg uit Vlissingen: ik
vertrok in 1953. Bij Bikker zag ik werk van Phil en Jacobs en later van
Goetheer en je kon er pocketboekjes kopen. Ik kocht er onder andere:
Mei van Gorter. Opvallende figuur in Vlissingen was Jurcka. Hij was
een schilder en zette zijn abstracte werkjes voor zijn raam. Hij kwam
wel eens bij ons eten. Mijn moeder kookte goed. Als dank kreeg ik
van hem een schildersezel van hout. Als stutstang aan de achterkant
had hij een roodmetalen elektriciteitsbuis gebruikt. Hij had het over
aankomende kunstenaars in Vlissingen en noemde Jan Haas en hij
zag ook wel wat in Johan Goetheer, maar ja, toen was ik inmiddels al
17. Mijn ezel ging mee Vlissingen uit, met de trein.
Ooit las ik in de Scheldebode een advertentie van de Kunstkring het
Zuiden. Je kon voor één gulden meedoen aan een tekenactiviteit.
In een lokaaltje van de Nutskleuterschool aan de Paul Krugerstraat
kwamen een paar mensen samen. Twee kunstenaars gaven ons een
stuk hardboard waarop met wasknijpers een stuk papier was
bevestigd. Een van de kunstenaars zette een streep en een cirkel op
het papier en daar moesten we dan iets van maken. Ik maakte er een
vis van, de cirkel het oog en de streep de kieuw. Ik teken nog steeds
wel vissen.
Later was er af en toe wel wat te doen op kunstgebied. Ik herinner me
een De Ruytertentoonstelling met schilderijen en pentekeningen op
doek van zeeslagen en nog later een tentoonstelling met werk van de
mede door Baudelaire bekend geworden en uit Vlissingen afkomstige
Constantin Guys.
Belangrijk voor mij was de Oostindische inkt die ik ooit kreeg voor
een verjaardag. Het potje werd gekocht bij Timmerman in de
Noordstraat. Lang geleden dus. Maar met inkt heb ik veel gewerkt.
In mijn eerste boek, gepubliceerd in 1969, stonden pentekeningen
De omslagillustratie was echter in waterverf en oogt nog steeds
buitenissig. Het boek kreeg wel een prijs voor de vormgeving, maar
verkocht niet erg goed.
Deze herinneringen schrijf ik in een notitieboekje terwijl ik in West
Australië ben. Notitieboekjes zijn nuttig om ideeën die van belang
lijken, zie boven, voorlopig vast te leggen. Het kunnen teksten zijn,
maar ook schetsjes. Zo tekende ik wat planten na, een boom, een
strand en wat andere dingen. In een bos schreef ik: In dit stille bos/ is
het vallen van een bladeen gebeurtenis. Dat lijkt wel een haiku. Ik
vond ook stukjes schors van de karri-boom die okerkleurig waren en
die me daardoor deden denken aan het Australische landschap. Of ik
er nog ooit iets mee ga doen weet ik niet. Mijn ervaring is dat het
geen kwaad kan om een en ander te laten bezinken.
W^HOCMjPlH
Vis en bord, gemaakt in 2013,