De kunstenaar Je werken worden steeds groter en ook steeds explicieter. Je tekening die je vorig jaar in SPRING - de Kipvis expositie in de Grote Kerk van Veere - toonde, bedroeg 1,50 bij 4 meter. Op die tekening zag ik toch billen boven hielenFemke glimlacht: "The concept is in the eye of the beholder". Het waren borsten boven mijn knieën. Je keek van bovenaf naar beneden. Maar ik heb bewust niet naar duidebjkheid gezocht wat dat betreft. Het ging mij om de suggestie van een Hchamelijke vorm, niet om het expliciete beeld. Als je het werk van jou overziet, tekent (in de meest letterlijke zin) zich een duidelijke lijn af. Begonnen als illustrator van prentenboeken en tijdschriften ontstaat er in je autonome werk steeds meer gerichtheid op het eigen lichaam. Het werk gaat inderdaad heel erg over mijzelf maar in toenemende mate betrek ik de toeschouwer in het beeld. In de foto's die ik als uitgangspunt voor mijn tekeningen neem, laat ik mijn gezicht van meet af aan buiten beeld. In Veere bekeek de toeschouwer voor het eerst het getekende bchaam vanuit mijn ogen. In de expositie van mijn project op het IK eiland (waar Femke begin dit jaar 10 weken resident was) was dat nog expHcieter. In mijn muurtekening "I wonder if I've been changed in the night" (een quote van Abce die in Wonderland voortdurend van dimensie verandert) kijkt de toeschouwer door mijn ogen naar het op de muur getekende bchaam. Beweging stond centraal: van binnen naar buiten, van hoofd naar bchaam, van ik naar wij en vice versa. Mijn muurtekening bewoog ook daadwerkebjk. Ik werkte met projecties die ik had geanimeerd. Het beeld, het geluid (soundscapes van Eveben van den Broek) en toeschouwer werden één: ik. De toeschouwer wordt zo steeds meer onderdeel van het werk: ik laat hem kijken door mijn ogen. Mijn meest recente werk dat getoond werd in Mon Capitaine wilde ik nog intiemer maken. Ik zoom nog verder in en laat de toeschouwer nog dichter toe op mijn huid. Je kijkt wel altijd naar een naakt lichaam. Is dat niet moeilijk, zo veel van je intimiteit prijs te geven? Een vraag die ik mij voortdurend stel is: tot hoever laat ik de toeschouwer naderen? Ik streef naar een dubbelzinnige communicatie tussen tekening en toeschouwer. De toeschouwer zoekt naar een manier om zich te verhouden tot de tekening. Durft hij dichterbij te komen of houdt hij afstand? Laat de tekening hem binnen of simt ze hem buiten? Deze beweging heen en weer is een belangrijk thema van mijn werk. Aan de ene kant is mijn huid mijn bescherming, aan de andere kant geef ik me letterbjk bloot. Toch is mijn bchaam niet het onderwerp van mijn tekeningen. De intimiteit die ik in de tekeningen leg, hgt voor mij niet in het feit dat ik mijn blote bchaam afbeeld. De beweging heen-en-weer wordt nog versterkt doordat je jouw werk van dichtbij en verafmoet bekijken. Van dichtbij vallen de lijnen en lijntjes waaruit het geheel is opgebouwd uiteen en overzie je het totaal nietmeerl teruglopend vloeien de lijnen weer ineen en ontstaat het beeld. De vraag is te verleidelijk om hem niet te stellen: hoe doe je dat toch, met een simpel potlood overzicht houden op het geheel, je moet met je neus op het werk staan om het te kunnen maken, maar dat gaat eigenlijk niet, wantje overziet het geheel niet meer. Mijn proces start met het maken van foto's. In vroeger werk fotografeerde ik ook bchamen van anderen, nu is het belangrijk dat ik zelf model sta en dat ik dus abeen ben tijdens het fotograferen. Tijdens het fotograferen bepaal ik het totaalbeeld met mijn camera. Digitaal kan ik hier nog wat in schuiven. Over de digitale foto zet ik een raster. Hetzelfde raster zet ik op mijn papier. Op het IK-eiland spande ik over de gehele lengte van de mum (12 - 3,8 meter) een raster van garen. Dit strenge raster verschaft mij de vrijheid om in te zoomen en te focussen op de vierkante centimer zonder het totaal uit het oog te verbezen. Vanuit dat raster is het overigens echt breien met een potlood. De tekening groeit over het papier heen. Op de academie waarschuwden ze altijd: "Niet Breien! Overzicht bewaren!" Daar trek ik me dus lekker niks van aan. Concentratie is wel essentieel, als ik die kwijtraak dan zie je dat direct terug in de tekening. Ik brei er een beweging in die in de hele tekening zichtbaar is. Daarmee ontstaat beweging en daarmee tijd. Een muziekstuk heeft tijd van zichzelf, het duurt een aantal minuten; in mijn tekenwerk probeer ik dat tijdselement ook te stoppen. Daardoor ontstaat textuur; een nieuwe structuur, een nieuwe huid als het ware. Wat me opvalt is je tekenvaardigheidje vakmanschap. De behoefte aan vakmanschap lijkt overal aan herwaardering toe. Niet alleen onder toeschouwers, maar ook onder kunstenaars zelf. Dit medium past nu bij mij en bij het werk dat ik wil maken. Ik hecht aan vakmanschap. Ik ben een perfectionist. Met gr'afietstift kan ik heel precies werken. Ik vervloek mezelf daar vaak om. Ik wil dat mijn werk goed in elkaar zit, maar ik vind het niet belangrijk dat ik klassiek goed teken. Ik stuur het= grafiet en het grafiet stuurt mij. Op een gegeven moment neemt de tekening het over en begrijp ik zelf ook niet meer wat er gebeurt. En dan wordt het pas echtj spannend. Marion van Wijk

Tijdschriftenbank Zeeland

Decreet | 2013 | | pagina 31