INHOUD VAN DE DRIEMAANDELIJKSE
BERICHTEN
Het ligt in het voornemen in de driemaandelijkse berichten over de deltawerken
mededelingen op te nemen betreffende alle werken, die krachtens de Deltawet zullen
worden uitgevoerd.
Deze werken worden daarbij als volgt ingedeeld
A. De werken van het eigenlijke Deltaplan, die zullen worden uitgevoerd in de zuid
westelijke delta van Rijn en Maas.
B. De werken langs de Westerschelde en de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen en Wal
cheren.
C. De werken ten noorden van Hoek van Holland met uitzondering van de Lauwers-
zeeafsluiting.
D. De werken tot indijking van de Lauwerszee.
Voor zover de deltawerken door het Rijk dan wel met behulp van rijksgelden zullen
worden uitgevoerd, vallen zij onder de competentie van de volgende directies van de
Rijkswaterstaat.
Categorie
A. Deltadienst
B. Directie Zeeland
C. Directies Zuid-Holland, Noord-Holland, Friesland en Groningen en dienst der
Zuiderzeewerken
D. Directie Landaanwinning.
Al deze directies zullen, telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, bijdragen voor
deze driemaandelijkse berichten leveren.
In deze mededelingen zullen ook beschouwingen worden opgenomen van econo
mische en sociale aard, waarbij o.m. aandacht zal worden geschonken aan scheep
vaart- en wegverkeer, aan recreatie en natuurbescherming en aan landbouw, visserij en
schaal- en schelpdierkwekerij.
A. DE WERKEN VAN HET DELTAPLAN
VOORGESCHIEDENIS VAN HET DELTAPLAN
Zeer vele zijn de rampen geweest, die ons land in de loop der eeuwen hebben getroffen
door het bezwijken van hoogwaterkeringen bij stormvloed.
Te verwonderen valt dit niet indien men bedenkt, dat bij de aanleg en verbetering
van dijken of andere waterkeringen steeds het oog gericht werd op het verleden zonder
voldoende rekening te houden met een mogelijk ongunstige ontwikkeling van de
situatie in de toekomst. Immers ter bepaling van de hoogte der keringen nam men als
maatstaf de hoogst bekende stormvloedstand die was opgetreden, om dan tenslotte
bij nieuwe doorbraakrampen te laat tot het besef te komen, dat elk record is voor
bestemd om eenmaal te worden gebroken.
In de jaren tussen de beide wereldoorlogen werd het besef levend, dat een basis voor
de gewenste veiligheid op andere wijze diende te worden vastgesteld. Bij K.B. van 20
maart 1916 werd een commissie inzake de hoge stormvloeden op de Rotterdamsche
Waterweg ingesteld, welke commissie in april 1920 haar verslag uitbracht.
Gedurende de daarop volgende jaren verdiepte zich gaandeweg het inzicht in de getij
beweging van de benedenrivieren, waartoe o.m. het werk van ir. J. J. Canter Cremers,
ir. J. F. Schönfeld en dr. ir. J. van Veen belangrijk heeft bijgedragen.
In 1939 verscheen een artikel in 'De Ingenieur' betreffende wetmatigheden in het
optreden van stormvloedstanden van de hand van ir. P. J. Wemelsfelder. Met behulp
van de in dit artikel beschreven methode, die berust op het statistisch verwerken van de
waargenomen H.W.-standen, werd inzicht verkregen in de kans op het optreden van
zeer hoge stormvloedstanden.
Bij beschikking van 28 april 1939 stelde de toenmalige Minister van Waterstaat de
z.g. Stormvloedcommissie in, waarvan de taak betrekking had op het gehele land en
derhalve een verdere strekking had dan die van de Commissie van 1916. De Storm
vloedcommissie bracht in 1940 een voorlopig verslag uit, waarin zij als haar mening
uitsprak, dat voortaan rekening moest worden gehouden met stormvloedstanden,
die gemiddeld 3 maal per duizend jaar voorkomen of worden overschreden.
Een exacte basis voor de uitspraak, dat een zodanige stormvloedstand als grondslag
is te nemen voor het bepalen van de dijkshoogten etc., ontbreekt evenwel.
In het voorlopig verslag wordt voor Hoek van Holland als maatgevende storm
vloedstand opgegeven 4.00 N.A.P. voor het jaar 2000.
Deze laatste aanduiding betekende, dat de bodemdaling tot dat jaar in rekening was
gebracht. Bij de bepaling van deze maatgevende stand was tevens rekening gehouden
met de verbetering van de mond van de Rotterdamsche Waterweg en met de invloed
van andere waterstaatkundige werken, waarvan de spoedige uitvoering waarschijnlijk
was, zoals bijv. de inpolderingen in het Biesboschgebied.
r 5
4
1