huisje is t.o.v. de paal excentrisch geplaatst om een nuttige vloerindeling mogelijk te maken. Het is toegankelijk door een luik in de vloer, waaronder een ladder aan de buitenzijde van de paal afdaalt tot aan de waterlijn. Uit de aard der zaak moet de paal met een schip bereikbaar zijn. Om beschadiging van paal en schip te voorkomen, zijn hardhouten stootbalken aan de buitenomtrek van de paal aangebracht. Teneinde de mogelijkheid om de paal te bereiken zo groot mogelijk te doen zijn, is de ladder op het zuidoosten geplaatst. Om het inbrengen van materieel in het huisje en het onderhoud van de buitenzijde van de paal te vergemakkelijken, is onder het huisje een rondgaand bordes aan gebracht. De vloer van dit bordes is als een rooster uitgevoerd, teneinde eventueel extreem hoge golven hierop geen vat te geven. Op dit bordes bevindt zich nog een draaibare david met hijstakel, waarmede materieel op en neer kan worden gehesen. Dit hijstuig kan ook worden gebruikt om personen, voor wie het springen van de boot naar de paal en terug bezwaarlijk is, rechtstreeks uit het schip op het bordes te brengen en omgekeerd. Het op de paal gemonteerde huisje is voorzien van elektrische verlichting. Verder is er een telefoonverbinding met de registratiepost op de wal. Voor noodgevallen zijn drinkwater, noodrantsoenen, zitplaatsen en zelfs een schuimrubber bed aan wezig. De paal wordt kathodisch tegen corrosie door zeewater beschermd. Hiertoe is een gelijkrichter op de paal geïnstalleerd Het opstellen van de paal Betreffende het plaatsen van de paal werd aanvankelijk de eis gesteld, dat de vlot- terbuizen een nauwkeurig loodrechte stand moesten verkrijgen. Gezien de erva ring van het plaatsen met een drijvend schip, dat naar verwacht werd op zee slechts zelden voldoende stil zou liggen, werd het aanvankelijk noodzakelijk ge acht voor het plaatsen gebruik te maken van een op de bodem opgestelde en ver ankerde montagemast. De firma Van den Tak's Bergingsbedrijf te Rotterdam bleek over het vereiste materieel te beschikken, dat op basis van een regie-overeenkomst kon worden ge bruikt. Bij de plaatsing werd gebruik gemaakt van een bergingsschip met duikeraccommo datie en zandpomp, een kleine bok „De Bato", waarmede de montagemast kon worden opgericht en een zeewaardige bak waarop de onderdelen van de paal naar de bouwplaats konden worden vervoerd. Op 30 september 1955 heeft in de Brielsche Maas een proef plaats gehad van het opstellen van de montagemast door „De Bato". De opstelling zelf verliep naar wens, maar het bleek dat het aanpikken van de op de bak liggende hijsmast zeer veel tijd vergde. Aangezien op zee met de tijd zo zuinig mogelijk moest worden omgesprongen, werd besloten de montagemast van de uitvalshaven Sche- veningen naar de bouwplaats in Katwijk drijvende te vervoeren. Aan één zijde werd de mast door „De Bato" zelf drijvende gehouden en aan de andere zijde door drijvers. In de eerste week van oktober was de zee gunstig en werd met het plaatsen begonnen, hetgeen aanvankelijk goed verliep. Door onverwacht grote weerstand 16 in de bodem, waardoor met de paal moest worden gewrikt, ging veel tijd verloren en moest men door de ongunstiger wordende weersomstandigheden het werk staken. Toen de werkzaamheden eindelijk voortgezet werden, schampte de paal op de harde laag in de grond af, kwam scheef te staan en was, ondanks het ge bruik van speciale spuitlansen, die langs de buitenzijde werden aangebracht, niet meer op te richten. Verdere tegenslag, als het wegzakken van de montagemast, het doorschieten van de tuiverankering, het overvaren bij een volgende gelegen heid van de ankertuien door een onbekend schip en het hierdoor noodzakelijk bergen en opnieuw opstellen van de montagemast gaven enorm veel tijdverlies. Na al deze tegenslag gelukte het echter toch op vrijdag 23 november 1956 de paal af te werken en daarop provisorisch een golfschrijver te plaatsen. De hijsmast stond nog opgesteld en vertuid. Door de storm, die de volgende dag opstak, werden opnieuw ankertuidraden en de stellieren op de hijsmast vernield. De om vallende hijsmast rukte zodanig aan de golfpaal, dat hiervan een montagelas op 5,50 m N.A.P. brak. Pas in maart 1957 was de zee rustig genoeg om het paaldeel en de mast te bergen. In de tweede week van mei kon het 19 m lange in de grond reikende deel worden geborgen. De financiële schade voor het Rijk tengevolge van deze tegenslagen is beperkt gebleven, daar de paal verzekerd was tegen schade vanaf het moment dat de onder delen de fabriek (Pletterij Enthoven) verlieten, totdat de installatie bedrijfs- vaardig was opgesteld. Inmiddels had men de beschikking gekregen over de Rijksbok „Ursus", die voor het verrichten van grondboringen op diep en snelstromend water geschikt was gemaakt. Daar er ook in het kader van het Deltaplan boringen op zee moesten worden verricht en hierbij lange vaarroutes moesten worden afgelegd, werd samen vallend met noodzakelijk herstel van de bok de vaarkwaliteit verbeterd. Het was nu nog een kleine stap de voor het boren opgestelde bok zodanig te verhogen en te verzwaren, dat deze bij machte was zware paaldelen te hanteren. In de voor het boren aanwezige bun werd tevens een vang voor de paal aangebracht. Men kon daardoor afzien van het gebruik van de zo kwetsbaar gebleken hijsmast. Bij gebruik van de bok bleek bovendien de montagelas, op 5,50 m N.A.P. ontworpen ten behoeve van de uitvoering met de hijsmast, te kunnen vervallen. Het grootste te hanteren gewicht steeg daardoor echter tot 12 ton. Besloten werd dus tot plaatsing met de bok „Ursus" over te gaan. Eerst werd in de Brielsche Maas weer proefgehesen en op 8 oktober 1957 vertrok de vloot uil de haven van Scheveningen naar Katwijk. Reeds eerder waren de verboeide ankers uitgezet, waaraan de „Ursus" moest meren. Het voor anker gaan verliep vlot. Nadat het 26,80 m lange paaldeel rechtstandig onder de bok was geplaatst met de punt op de zeebodem, werden de beide spuitslangen (ieder met een dia meter van 4") aangesloten op de in de paal aanwezige spuitleiding van 6". Er werden voor het spuiten 2 pompaggregaten gebruikt met een vermogen van 70 m3/min. bij een druk van max. 10 atm. De tijdens het inspuiten opgetreden druk is niet boven de 6 atm. gekomen en schommelde meestentijds tussen 3 en 4 atm. 17 i It-

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1958 | | pagina 10