IJsopruiming in het Deltagebied Het doel van het opruimen van ijs is niet voor alle wateren hetzelfde. Op het Hollandsch Diep, de Merwede en de Waal tracht men te voorkomen, dat bij invallende dooi de afvoer van hoog opperwater en ijs door ijsopeenhopingen zou worden belemmerd, waardoor overstromingen zouden kunnen ontstaan. Men breekt dus ten behoeve van de veiligheid van de gebieden langs de Bovenrivieren. Het ijsbreken in het Rotterdamse havengebied en op de overige wateren heeft uit sluitend ten doel de scheepvaart zo lang en zo goed mogelijk in stand te houden. Ook in het Amsterdamse havengebied en op het Amsterdam-Rijnkanaal wordt ijs gebroken. Hierbij streeft men er naar de scheepvaartverbindingen tussen beide grote haven steden zo lang mogelijk in stand te houden. In Nederland wordt het ijs meestal opgeruimd met behulp van ijsbrekers; in enkele gevallen gebruikt men ook explosieven. In de winter 1860/'61 werd voor het eerst bij wijze van proef ijs gebroken met een radersleepboot. Men begon enkele dagen na het invallen van de dooi. De resul taten waren gunstig, zodat men de proef in 1871 herhaalde. Het resultaat was toen minder gunstig. Men begon wat te vroeg, zodat de boot vastliep in de zware ijsopeen hopingen. Later brak men het ijs zowel met rader- als schroefboten. Men kwam daarbij tot de conclusie, dat raderboten beter voldeden dan schroefboten en voorts, dat Verschillende typen ijsbrekers 30 ijsopruiming vóór het invallen van de dooi nutteloos was. Hoewel men in de strenge winter 1928/'29 reeds tijdens vorst begon te breken en daarbij gunstige resultaten behaalde, kwam men eerst in de winter 1939/'40 tot de conclusie dat het voordelen biedt om direct na het optreden van een ijsbezetting met breken te beginnen. Dit gebeurt sindsdien steeds. De ijsbestrijding met behulp van springstoffen dateert reeds van 1845, terwijl ook in 1871 springstoffen werden gebruikt. De uitwerking van de explosies was echter teleurstellend. In de winter 1939/'40 en ook in 1941 /'42 heeft men getracht met trotyl ijsdammen op te ruimen. Hoewel kraters in de dam werden geslagen scheurde het ijs niet. De uitwerking was derhalve gering. Niettemin schijnt het niet uitgesloten, om ook met springstoffen goede resultaten te bereiken. De toepassing ervan zal dan echter aan het karakter van het ijs aangepast moeten worden. In het Deltagebied wordt ijs gebroken op het Hollandsch Diep boven de bruggen, de Nieuwe Merwede en de Boven-Merwede, alsmede op de Kil. Voorts op de wateren rondom het Rotterdamse havengebied en op de Lek en de IJssel. Op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse stromen wordt niet gebroken. Slechts in de winter 1953/'54 is hierop, voor het Haringvliet en het Volkerak, een uitzondering gemaakt. De veerboten op Goeree-Overflakkee ondervonden toen grote moeilijk heden door het drijfijs, zodat de veerverbindingen dreigden te worden verbroken. Teneinde het verkeer met* het door de watersnood zo zwaar getroffen eiland zoveel mogelijk in stand te houden, werden tevens ijsbrekers ingezet, voornamelijk voor het openhouden van de havens. Aan het einde van een ijsbreekperiode breekt men ook de Beneden-Merwede, het Spui en de Oude Maas wanneer dat nodig is om het scheepvaartverkeer zo snel mogelijk te herstellen. De vloot van ijsbrekers bestaat vrijwel uitsluitend uit grotere rivier- en havensleep boten, die min of meer als ijsbreker zijn gebouwd en uit kleinere schepen, die kunnen worden uitgerust met een ijsploeg of een oploopstuk. De laatste jaren zijn er echter ook kleinere sleepboten als ijsbreker gebouwd. IJsbreken blijft echter een neventaak; dat geldt ook voor de beide Rijksijsbrekers „Christiaan Brunings" en „Jan Blanken", die als meet- en directievaartuig dienst doen. Een rivier- en havensleepboot dient uitermate goed manoeuvreerbaar te zijn. Nu blijkt een voor ijsbreken goede rompvorm veelal samen te gaan met een minder goede bestuurbaarheid. Het komt er derhalve op neer, 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1959 | | pagina 17