Aangezien deze bouwput, evenals de grote bouwput voor de uitwateringssluizen, geen vaste verbinding met de wal zal kunnen krijgen, is voor de aanvoer van materiaal langs de oostzijde een loswal ontworpen met daaraan grenzend een teqrein waarop de betoninstallaties, keten en werkplaatsen kunnen worden gebouwd. Ter voorkoming van een snelle aanzanding zal op 100 m oostelijk van de loswal een lage dam worden uitgebouwd met de kruin even boven het normale hoog- waterpeil. De constructie van de ringdijk is in grote lijnen dezelfde als die bij de grote bouw put. De dijk wordt grotendeels opgebouwd uit zand; het buitenbeloop en de kruin zullen worden verdedigd met asfaltbeton. Aan de noordzijde wordt een perskade van Klundertklei toegepast. Dit is aan de westzijde niet mogelijk wegens de geringe waterdiepte; de kade zal daar voor de helft worden gemaakt van mijnsteen en voor de andere helft van grof stort materiaal, zodat beide materialen kunnen worden vergeleken. De golfaanval is op de westdijk het sterkst; dit deel zal daarom aan de binnen zijde worden voorzien van een goot, even beneden de kruin, om overslaand water op te vangen. Uit deze goot kan het water door eternitbuizen naar de binnenteen van de dijk worden gevoerd, waar het wordt opgevangen in een grind- bed. Deze constructie is goedkoper dan de overeenkomstige oplossing bij de grote bouwput, waar de goot op een lager niveau ligt en de afvoerleidingen naar beneden als open goten van zandasfalt zijn uitgevoerd. Op het dijkvak, waar het asfaltbeton op het grove doorlatende stortmateriaal zal rusten, worden ter voorkoming van wateroverdruk tegen de onderzijde van de bekleding langs de teen enige rijen betonblokken opgenomen. Dit is vooral van belang tijdens de uitvoering, wanneer het perswater uit het zandstort moet draineren en de kans op omhoogdrukken van de bekleding het grootst is. Het profiel van het westelijke dijkvlak is overigens vrijwel gelijk aan dat van de grote bouwput. Ook hier is op een peil van N.A.P. 3,50 m een buitenberm ontworpen en is de kruin van de dijk op N.A.P. 8 m gelegd. De kruin van het noordelijke dijkvak loopt af tot N.A.P. 7 m aan de oostzijde. Van het zuide lijke dijkvak, waar vrijwel geen golfoploop te verwachten is, reikt de kruin tot een hoogte van N.A.P. 5,50 m. Hier bestaat de dijk geheel uit zand, afgedekt met asfaltbeton. Aan de oostzijde wordt de waterkering gevormd door het brede terrein van de loswal. De oever van deze loswal wordt boven N.A.P. opgebouwd uit een dam van mijnsteen, afgedekt met een laag stortsteen en bestaat onder N.A.P. uit een kraagstuk. De havendam wordt opgebouwd uit grof stortmateriaal met een afdekking van stortsteen. Het ligt in de bedoeling de bouwput voor de schutsluis geheel te maken in het jaar 1959, waarna in 1960 met de bemaling van de put en daarna met de bouw van het kunstwerk kan worden begonnen. Op deze wijze zal het mogelijk zijn, dat de schutsluis en de voorhavens zó tijdig gereed zijn, dat deze werken bij de sluiting in de jaren 19661968 kunnen dienen als hulpbases voor materieel en materiaal. 36 Dijkverhogingen op Voorne en Putten Na de stormvloed van 1953 heeft men op Voorne en Putten aan de dijken van het waterschap „De Brielse Dijkring" verschillende verbeteringen aangebracht. Langs de zuidzijde, dus langs het Haringvliet en de mond van het Spui, geschiedde dit in het kader van de plannen tot versterking van de zwakke schakels in de waterkeringen. Bij het opmaken van de plannen voor verzwaring van de dijken, die daarop aan de oostzijde aansluiten langs het Spui en de Oude Maas, moest rekening ge houden worden met de hoge waterstanden, die daar ook na uitvoering van de Deltawerken moeten worden verwacht. Als algemeen profiel van de dijken werd aangehouden een kruinbreedte van 2,5 m en hellingen van buiten- en binnenbelopen van resp. 1:3 en 1 21. De gedeelten, die achter op te spuiten buitendijkse terreinen komen te liggen, hebben een iets steiler buitenbeloop gekregen. De werken zijn door het waterschap „De Brielse Dijkring" aanbesteed volgens twee bestekken, de directie wordt gevoerd door de Provinciale Waterstaat in Zuid-Holland. Het eerste bestek, betreffende de dijk tussen Allemanshaven en de polder Oud-Schuddebeurs, omvatte ook een zodanige verlegging van de hoofd waterkering, dat de Wolvenpolder binnen „De Brielse Dijkring" kon worden op genomen. Op de binnenberm van de nieuwe dijken werd een eenvoudige verharde dienst- weg aangelegd van 3 m breedte. Ten behoeve van de ontwatering van de Wolvenpolder werd door de Zanddijk, de oude hoofdwaterkering, een duiker gelegd, waardoor deze polder kan lozen via de polder de Oude- en Nieuwe Uitslag van Putten. De dijkverzwaringen zijn deels aan de binnenzijde en deels aan de buitenzijde aangebracht, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden. De benodigde klei werd ontleend aan twee bekade buitenpoldertjes langs het Beerengat. De ontgronding van deze terreinen werd toegestaan onder voorwaarde, dat ze weer werden aangevuld met baggerspecie tot een hoogte van N.A.P. 4,50 m. Totaal werd voor dit werk 198 000 m3 klei en specie per smalspoor vervoerd, terwijl 113 000 m3 uit de specieputten met draglines direct in het werk werd gebracht. Het werk werd op 14 juni 1956 opgedragen aan de firma Joost Visser Bzn, te Sliedrecht voor een bedrag van f 1 305 000,en werd in juli 1958 definitief opgeleverd. Aansluitend aan het hierboven beschreven werk is een tweede bestek gemaakt voor de verzwaring van de dijk langs de polder Oud-Schuddebeurs. Vanaf het aansluitpunt tot het veer tussen Hekelingen en Nieuw-Beijerland is deze dijk aan de buitenzijde verzwaard. De op de kruin van de bestaande dijk gelegen open- 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1959 | | pagina 20