terwijl bij de bestudering van de zandbeweging de kennis van de wijzigingen, die zich op bepaalde punten voltrekken, van belang is. Dit leidt tot de eis telkens met grote nauwkeurigheid dezelfde raaien opnieuw te kunnen loden. Uitgaande van deze overwegingen werd gezocht naar een plaatsbepalingssysteem dat onafhankelijk is van zichtbaarheid en tevens door een grote nauwkeurigheid een goede herhaling van de waarnemingen mogelijk maakt. Langdurige studies en proeven leidden tot de keuze van het „Decca Survey System". Dit Deccasysteem kan tevens uitstekende diensten bewijzen bij de uitvoering van de werken, vooral voor de navigatie tussen de zandbanken in de brede zeearmen. Het Decca plaatsbepalingssysteem werd gedurende de oorlog ontwikkeld en vond zijn eerste toepassing tijdens de geallieerde landingen op de kust van Normandië. Na de oorlog is dit systeem, door de zeer eenvoudige wijze waarop het toegepast kan worden, in gebruik gebleven bij de koopvaardij en de luchtvaart. In West Europa zijn thans 10 zendergroepen voor navigatiedoeleinden in bedrijf. In Nederland zou men een tweetal van deze groepen kunnen gebruiken, ware het niet dat zij door de grote afstand van de zenders geen grotere nauwkeurigheid dan 100 km kunnen waarborgen. Dit maakte het noodzakelijk een survey- zendergroep in het Deltagebied zelf op te stellen. Deze survey-zenders zijn een verfijnde uit voering van de navigatie-zenders, waardoor grotere nauwkeurigheden mogelijk worden. Reeds op circa 25 plaatsen op aarde zijn soortgelijke speciale systemen in bedrijf voor kaarteringsdoeleinden; o.m. werkt een zendergroep op Nieuw Guinea ten behoeve van de Nederlandse Hydrografische Dienst. De werking van het Deccasysteem Het systeem dat door de Deltadienst is aangeschaft en onlangs in gebruik werd genomen bestaat uit drie zenders, die voortdurend ongemoduleerde radiogolven uitzenden. Twee van deze zenders zijn de nevenzenders die hun uitzending zo danig regelen dat zij steeds met een vast faseverschil gesynchroniseerd blijven met de hoofdzender. De hoofdzender en één nevenzender vormen een eenheid die de helft van het Deccapatroon, bestaande uit twee bundels van snijdende lijnen, vastlegt. Ieder van deze bundels en de betrokken nevenzenders worden met een kleur aangeduid. Vanuit iedere zender breiden de golffronten zich over het aardoppervlak cirkel vormig uit, zoals de golf uitgaande van een in het water geworpen steen. Bij een ontvanger die op enige afstand van de zenders is opgesteld passeren met regelma tige tussenpozen de uitgezonden golftoppen en -dalen van beide zenders. Het fase verschil, of de tijd tussen het passeren van een golftop afkomstig van de hoofd zender en een golftop afkomstig van bijv. de rode nevenzender is echter, zolang de ontvanger zich niet verplaatst, steeds constant, daar immers de hoofd- en neven zender synchroon lopen. Door alle punten te verbinden waar het faseverschil tussen de van deze beide zenders ontvangen golven O0 is, verkrijgt men een stelsel rode hyperbolen, die beide zenders tot brandpunt hebben. De strook tussen twee opeenvolgende hyperbolische Deccalijnen met faseverschil 0° wordt internatio naal aangeduid met de Engelse benaming „lane". Binnen een lane bestaan uiter aard nog een onbeperkt aantal hyperbolen met een faseverschil ongelijk aan O0. 6 Decometers en lane-identificatieklok De ontvangapparatuur is zodanig ingericht dat op een klok, de „decometer", het faseverschil tussen de van beide zenders ontvangen golven kan worden afgelezen. Dit betekent dat bepaald kan worden op welke rode hyperbool in een lane de ont vanger zich moet bevinden. Iedere minuut wordt bovendien door de zenders een signaal uitgezonden met behulp waarvan op een speciale lane-identificatieklok afgelezen kan worden binnen welke lane de ontvanger zich bevindt. Hiermede is dus de plaats van de ontvanger bepaald als een willekeurig punt ergens op een be paalde rode hyperbool. De hoofdzender en de andere, paarse, nevenzender be palen eveneens een bundel, nu van paarse hyperbolen die de rode bundel snijden. Op een tweede decometer kan op geheel analoge wijze bepaald worden op welke paarse hyperbool in dat systeem de ontvanger zich bevindt. Het snijpunt van de rode en de paarse hyperbool is dus de werkelijke plaats van de ontvanger. Van deze methode kan pas een praktisch gebruik worden gemaakt als de ligging van het rode en paarse patroon in kaart is gebracht. De ligging van de hyperbolen bundels wordt bepaald door de groepsconstanten, die afhankelijk zijn van de voortplantingssnelheid van de radiogolven. Om deze constanten te bepalen werden in augustus met een vliegtuig metingen verricht. Met de resultaten van deze metingen is door de Landmeetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat het patroon van de Deccahyperbolen nauwkeurig berekend en op kaarten aangebracht. De bij de Deltazendergroep ongeveer 60 km lange verbindingslijnen tussen de hoofd- en nevenzenders worden onderverdeeld in circa 150 lanes, waarvan de breedte op de basislijn van het rode systeem ongeveer 450 m is, terwijl dit bij het paarse systeem ongeveer 350 m is. Een goede werking van het radioplaatsbepalingssysteem is slechts mogelijk, als de fasesynchronisatie van de zenders gehandhaafd blijft. Om verschillende redenen kunnen hierin kleine afwijkingen ontstaan. Het is daarom noodzakelijk voort- 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1959 | | pagina 5