De toepassing van eenheidscaissons Ten behoeve van de droogmaking van Walcheren in 1945 en 1946 werd bij het blokkeren van de dijkbressen voor het eerst in Nederland op grote schaal gebruik gemaakt van betonnen elementen in allerlei vorm en afmetingen, doch in principe alle bestaande uit een gewapend betonnen bak die drijvend kon worden vervoerd. De daarbij opgedane ervaringen werden ten nutte gemaakt bij de aanleg in 1949 en 1950 van de afsluitdammen in de Brielsche Maas en Botlek, waarbij voor het in de stroom uitbouwen van de dammen gebruik werd gemaakt van speciaal voor dit doel ontworpen elementen van gewapend beton. Daarbij zijn toegepast een open type zonder bodem en een gesloten type dat, behoudens in het midden compartiment, wel een bodem heeft. De afmetingen werden zodanig gekozen dat de elementen niet te zwaar werden om met een drijvende hijsbok te worden op gepakt en in het werk geplaatst. Het gesloten type had bovendien het voordeel dat het ook drijvend kon worden aangevoerd en te bestemder plaatse aan de grond gezet. Doordat de elementen met een bok konden worden getild, was het moge lijk de bouw daarvan te doen geschieden op de vaste wal, langs betrekkelijk on diep water. De nodige stabiliteit van de in het werk geplaatste elementen kon bij het gesloten type worden verkregen met een goedkope zandvulling; die bij het open type vereiste eerst een onderlaag van duurdere leem of klei teneinde te voorkomen dat de vulling via de open onderzijde zou worden uitgespoeld. De Brielsche Maas caissons 16 Karakteristiek voor de destijds bij de Brielsche Maaswerken toegepaste elementen waren de doorlopende langswanden die aan de kopwanden zgn. „oren" vormden. Deze oren gaven een goede onderlinge aansluiting tussen twee naast elkaar ge plaatste elementen en maakten het voorts mogelijk in de aldus bij deze aansluiting gevormde compartimenten vulmateriaal in te brengen en daardoor een goede afdichting te verkrijgen. Op de geschetste wijze werden de beide damgedeelten uitgebouwd tot het eigen lijke sluitgat, dat tenslotte door het plaatsen van een Phoenixcaisson van ca 60 m lengte werd gedicht. Bij de aanleg van de afsluitdijk van de Braakman in 19511952 werden voor het in de stroomgeul uitbouwen van de dijk wederom elementen gebruikt, doch uitsluitend van het open type. Hoewel de afmetingen en de constructie van deze elementen afweken van die van de Brielsche-Maas elementen, bleef het principe gehandhaafd. Bij de Braakmanwerken moesten plaatselijk grote hoogte verschillen met deze elementen worden overwonnen. De eis om het gewicht van de caissons te beperken, opdat zij door een drijvende bok konden worden gehanteerd, leidde daar tot het plaatsen van twee elementen op elkaar. Bij de bestrijding van de gevolgen van de stormvloed van 1 februari 1953 moest behalve van enige Phoenix-caissons wederom van elementen gebruik worden ge maakt. Uiteraard waren daarbij voor ieder werk andere vormen en afmetingen gewenst. Daar het in een zo kort tijdsbestek als toen was toegemeten niet moge lijk was deze verschillende typen te vervaardigen, is men er toe overgegaan een groot aantal eenheidscaissons te maken die door samenkoppeling en groepering tot elementen van praktisch elke gewenste vorm konden worden samengesteld. In deze periode werd toen een ruim gebruik gemaakt van caissons met bodem, doch zonder „oren", hoog 6 m, lang 11 m, breed 7,5 m, die met behulp van even grote, doch slechts 2 m hoge opzetstukken van het open type (manchetten) kon den worden verhoogd. Bij de afsluiting van het Veersche Gat en de Zandkreek zullen behalve de in nummer 7 beschreven doorlaatcaissons een groot aantal kleine caissons moeten worden gebruikt en het ligt voor de hand, daar ook weer een eenheidstype toe te passsen. De voor deze werken gekozen typen hebben dezelfde grondvorm en hoofd afmetingen als de in 1953 gebruikte elementen, doch met dit verschil dat daar aan thans wel „oren" zullen worden aangebracht. De in het werk geplaatste elementen zullen moeten reiken van N.A.P. 5 m tot N.A.P. 3 m en dus 8 m hoog moeten zijn. Gebruikt zullen daarom worden eenheidscaissons van het gesloten type, ter hoogte van 6 m, die verhoogd worden met één opzetstuk van het open type, hoog 2 m. Het gewicht van de gesloten onderbak bedraagt ca. 170 ton, de diepgang 2,20 m. Het gewicht van een opzet stuk bedraagt ca. 48 ton. Ten behoeve van het transport worden de caissons voorzien van bolders en kluis gaten, terwijl bovendien afneembare looppaden op de caissons zullen worden ge monteerd. Het aan de grond zetten van de caissons geschiedt door het openen van in de buitenwand van elk compartiment aangebrachte afsluiters.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1959 | | pagina 10