Landhoofden. Het sluitgat wordt begrensd door verticale landhoofden die één
geheel zullen vormen met de tevoren gebouwde dammen. Het westelijke land-
hoofd zal derhalve in 1959, het oostelijke landhoofd in 1960 worden geplaatst en
afgewerkt. Beide landhoofden worden op dezelfde wijze samengesteld. Tijdens
het rampjaar 1953 werden voor de dijkdichtingen bij Kruiningen en Ouwerkerk
een aantal Phoenixcaissons van het type AX gebruikt. Een tweetal van dit type
Phoenixcaissons zijn destijds overgebleven en liggen thans opgeslagen in de havens
te Zijpe en te Kruiningen. Zij zullen nu worden benut bij de afsluiting van het
Veersche Gat en als landhoofden in het sluitgat worden geplaatst.
De caissons zullen eerst grondig moeten worden nagezien, schoongemaakt en in
orde gebracht. Met name zal het binnen de caissons bezonken slib moeten worden
verwijderd en zullen de in de zijwanden aangebrachte afsluiters op hun bruik
baarheid moeten worden gecontroleerd en goed gangbaar gemaakt. De grote
diepgang van de caissons maakt het voorts noodzakelijk in de beide havens
baggerwerk te verrichten aangezien het anders niet mogelijk zal zijn de caissons
daaruit af te voeren. De caissons zullen via de Oosterschelde, respectievelijk de
Westerschelde worden aangevoerd en daarna de monding van het Veersche Gat
worden binnengesleept. Ook in deze monding zal een voor deze gevaarten te
hoog gelegen drempel moeten worden weggebaggerd.
De in het sluitgat aangevoerde caisson zal, met zijn lengte-as evenwijdig aan de
stroomrichting, vlak voor de gevormde damkop op de beteugelingsdrempel wor
den geplaatst en daarna zo spoedig mogelijk met zand worden geballast. De drie
hoekige opening tussen de verticale caissonwand en het hellende beloop van de
damkop wordt eveneens zo snel mogelijk gesloten, waartoe tot N.A.P. 5 m
een dam van mijnsteen wordt opgestort met een kruinbreedte van ca 50 m, waar-
pa langs elke kruinlijn een rij eenheidscaissons wordt geplaatst die enerzijds aan
sluit op de opgaande langswand van de landhoofdcaisson en anderzijds op de
reeds geplaatste reeks eenheidscaissons van de kop. De ruimte tussen deze twee
rijen caissons wordt daarna aangevuld met zand en afgedekt met een tijdelijke
asfaltbekleding die aansluit op de asfaltbekleding van het damlichaam.
Als gevolg van de bijzondere vormgeving van de kop, waardoor de stroombanen
vóór de landhoofdcaisson heen worden geleid, komt deze caisson in de luwte van
de stroom te liggen, zodat het element tijdens de plaatsing gemakkelijker in de
hand kan worden gehouden.
Opbouw van het damlichaam. De opbouw van het damlichaam is in principe
gelijk aan die van de in 1958 reeds aangelegde dam op de Plaat van Onrust.
Opgesloten tussen perskaden van mijnsteen wordt het opgespoten zand, na onder
profiel te zijn afgewerkt, afgedekt met een bekleding van asfalt, behalve de brede
binnenberm, waarop een kleibekleding wordt aangebracht.
De asfaltbekleding bestaat uit lagen asfaltbeton. De bermen en belopen van de
beide damkoppen, waarvan de westelijke twee en de oostelijke één winter blijft
overliggen, worden voorzien van een tijdelijke bekleding van asfaltbeton die aan
sluit op de definitieve bekleding.
Het opgestelde werkplan is er op gericht dat een in een bepaald jaar gemaakt
damvak in datzelfde jaar ook wordt voorzien van de asfaltbekleding.
Doorlaatcaissons. In het sluitgat zullen zeven doorlaatcaissons worden geplaatst.
Een tekening van deze caissons is gegeven in de figuren op blz. 16 en 17 van het
Driemaandelijks Bericht No. 7. De plaatsing van deze elementen geschiedt beur
telings aan één der zijden van het sluitgat, zodat van de zijkanten uit naar het
midden toe wordt gewerkt. Bij een zeer lange reeks van caissons, zoals het geval
zal zijn bij de grotere afsluitingen van het Brouwershavensche Gat en de Ooster
schelde, biedt deze wijze van werken het voordeel dat op twee fronten tegelijk
kan worden gewerkt en de voor het plaatsen van alle caissons benodigde tijd kan
worden gehalveerd. Bij de afsluiting van het Veersche Gat is hiertoe geen aanlei
ding, doch door op deze wijze te werken wordt ervaren hoe de laatste caisson
tussen de twee voorgaande kan worden geplaatst.
Direct na het plaatsen van een doorlaatcaisson zal men de standzekerheid van het
element tegen horizontale verschuiving als gevolg van eenzijdige wateroverdruk
moeten waarborgen. Daartoe zal men de caisson ballasten met ca 2800 ton zand
door de boven op het caissondek aangebrachte ballastbak met dit materiaal te
vullen. Bovendien zal zowel aan de zeezijde als aan de boezemzijde van de caisson
een steenbestorting worden aangebracht. Hiermee wordt tegelijkertijd een even
tuele onderloopsheid van de caisson bestreden.
Onmiddellijk na het neerlaten van de schuiven, waardoor men het sluitgat dus
blokkeert, zal men met behulp van zuigers zowel aan de zee- als aan de boezem
zijde grote hoeveelheden zand aanbrengen. De doorlaatcaissons zullen daardoor
snel in het zand worden gepakt en blijvend in het damlichaam worden opgenomen.
Aansluiting van caissons. Bij het gebruiken van vooraf gereedgemaakte en in
een aaneengesloten rij te plaatsen elementen, hetzij deze groot of klein van af-
12
i