de schorren, die in het algemeen ligt tussen N.A.P. -f 1,0 en N.A.P. -|- 1,50 m. Wordt na de afsluiting een hoog boezempeil gekozen dan zal in de achter de schorren liggende gronden weinig veranderenDe direct aan de zeearm grenzende polders zullen echter meer zout kwelwatei ontvangen. Voor de hooggelegen droogtegevoelige gronden, die in het gebied van het Veerse Meer voor het meren deel achter de schorren zijn gelegen, blijft dan de huidige, voor deze complexen vrij gunstige, grondwaterstand gehandhaafd. Enige laaggelegen gebieden zullen dan echter te nat worden of blijven. Bovendien zullen de langs het meer gelegen polders sterker verzilten. Wordt een boezempeil gekozen ongeveer gelijk aan de huidige gemiddelde water stand op de zeearm, dus N.A.P., dan zal geen wijziging optreden in de water huishouding van de rechtstreeks aan de zeearm grenzende polders. De juist achter de uitgestrekte schorren gelegen droogtegevoelige gronden zullen dan echter door de geringere zoute kwel iets meer van verdroging te lijden hebben; daartegenover staat dan echter weer, dat de aldaar aanwezige te natte gebieden een verbetering zullen ondergaan. De vorengenoemde consequenties van de keuze van verschillende boezempeilen werden door de Cultuurtechnische Dienst nauwgezet onderzocht aan de hand van uitgebreide gegevens, die van de bouwvoor en de diepere ondergrond werden verzameld door de Stichting voor Bodemkartering en de Geologische Dienst. Een en ander voerde tot de conclusie dat, wanneer alleen wordt gelet op de agrarische belangen van het oude land, het boezempeil bij voorkeur iets boven N.A.P. moet worden gekozen. Zoals echter in het voorgaande reeds werd ver meld moet, wanneer alleen wordt gelet op het nieuwe land, juist aan een iets beneden N.A.P. gelegen boezempeil de voorkeur worden gegeven. Voorlopig is het zomerboezempeil derhalve op N.A.P. vastgesteld. Na de reali satie daarvan zal altijd nog een geringe wijziging naar boven of naar beneden kunnen worden overwogen. In de winterperiode, die begint in september en eindigt in maart, zal worden gestreefd naar een peil van N.A.P. 0,70 m, welk peil nog met eenvoudige middelen veelal zal kunnen worden gehandhaafd. In het tweede stadium, aanvangende na de afsluiting van de Oosterschelde, zal de boezem van het Veerse Meer gescheiden worden gehouden van die van het Zeeuwse Meer. Wanneer in dat stadium alleen wordt gelet op het nieuwe land zal o.a. tengevolge van de inmiddels opgetreden bodemklink alsmede de verzoe ting van de boezem het zomerpeil enige decimeters lager moeten worden gesteld, terwijl het winterpeil enige decimeters hoger zou kunnen worden. Afgewacht moet echter worden of zulks ook voor de droogtegevoelige gronden in de achter liggende polders aanvaardbaar zal zijn. De voor het eerste stadium voorlopig vastgestelde zomer- en winterpeilen, respec tievelijk N.A.P. en N.A.P. 0,70 m, alsmede de in het tweede stadium, althans voor het nieuwe land, gewenste peilen (resp. N.A.P. 0,20 m en N.A.P. 0,50 m) waarop de nu te maken voorzieningen zullen worden afgestemd, dienen goed aan te sluiten bij de peilen die op het Zeeuwse Meer zullen worden inge steld. In verband met de zoutbestrijding zullen nl. in het tweede stadium uit het Veerse Meer vrij grote hoeveelheden met kwelzout belast water dienen te worden afgevoerd naar open zee. Deze hoeveelheden (gemiddeld enkele tientallen m3/sec per etmaal) zullen uit het Zeeuwse Meer moeten worden aangevuld via een in de 16 Zandkreekdam te bouwen inlaatsluis, die kleiner zal kunnen zijn naarmate het beschikbare verval groter is. Hoewel voor het vaststellen van de peilregeling van het toekomstige Zeeuwse Meer vele voor een deel nog onvoldoende bekende en veel studie vereisende factoren een rol spelen, mag worden verwacht dat de in het Veerse Meer gewenste peilen geen moeilijkheden zullen geven voor de toe komstige inlaat en doorspoeling van water. Men moet echter rekening houden met de verwachting, dat in droge zomers het peil van het Zeeuwse Meer zal dalen door de wateronttrekking ten behoeve van de landbouw en de onvoldoende aanvoer van rivierwater, maar dan zijn ook geringere hoeveelheden water voor het doorspoelen van het Veerse Meer beschikbaar zodat met een kleiner verval zal kunnen worden volstaan. Zoals reeds vermeld moeten grote hoeveelheden water naar open zee worden afgevoerd, bij voorkeur door een natuurlijke wijze van lozen. Nabij open zee zal dan, teneinde zo lang en zo regelmatig mogelijk te kunnen lozen, een zo hoog mogelijk boezempeil vooral in de winter gewenst zijn, bij voorkeur niet lager dan N.A.P. 0,50 m. Ook uit dien hoofde moeten veel lagere peilen, dan nu voor het eerste stadium voorlopig zijn vastgesteld, worden verworpen, ondanks de mogelijkheid daarmee een grotere landwinst en geringere bemalingskosten te verkrijgen. Tenslotte zij nog opgemerkt, dat in het voorgaande de kosten van aanpassing van enkele aan het Veerse Meer gelegen haventjes aan het nieuwe peil niet in de beschouwing zijn betrokken. Zulks vloeit voort uit het feit, dat de kosten van deze aanpassing slechts met geringe bedragen toe- of afnemen naar gelang het peil lager of hoger wordt gekozen. Voorts zijn hierbij niet zoals bij de landbouw jaarlijks terugkerende opbrengstdervingen in het geding. 17 t

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1959 | | pagina 9