Verwachting van het maximum aantal draai uren van het gemaal „De Piet", afhankelijk van de duur van de periode met grote neerslag waarin en de wijze waarop, als gevolg van de wateraanvoer van het gehele gebied, het winterpeil van de boezem in geval van afsluiting zou zijn gestegen gedurende zeer natte perioden in de afgelopen 25 jaar. Het overtollige water zal slechts op de Oosterschelde kunnen worden geloosd wanneer tijdens de laagwaterperioden de waterstand op dit buitenwater voldoen de ver en langdurig daalt beneden het boezempeil. De meest ongunstige combinatie van grote watertoevoer en hoge laagwaterstan- den bleek te worden opgeleverd door de periode november-december 1950. Een reeks van zeer hoge laagwaterstanden ging toen gepaard aan het grootste aantal maaluren, dat in een periode van 11 weken sinds 1929 is voorgekomen. Onder die omstandigheden zou in 20 dagen tijds het winterpeil van N.A.P. 0.70 m zijn opgelopen tot ongeveer N.A.P. 0.30 m, een verhoging dus met 40 cm. Berekeningen toonden voorts aan, dat een peilverhoging van 30 a 35 cm, in de periode sinds 1929, 5 x zou zijn voorgekomen. Aangezien deze peiloverschrij- dingen, dank zij de geringe frequentie, aanvaardbaar geacht konden worden voor de landbouw in het omringende gebied, kon het daarbij behorende totale opper vlak van ca. 20 m2 van de spuiopeningen in de deuren van de schutsluis definitief worden aangehouden. Zulks temeer omdat deze voorziening slechts tot de af sluiting van de Oosterschelde, omstreeks 1980, zal behoeven dienst te doen. Een geringere peilverhoging is slechts te bereiken met een veel grotere en kostbaardere spuiopening, terwijl het verkleinen van de opening niet veel besparing zou geven. De volgende gegevens verschaffen een nader inzicht in de spuicapaciteit van het gekozen doorstromingsprofiel van 20 m2. Bij het gemiddeld optredende nacht- laagwater (N.A.P. 1.45 m) kan worden geloosd: 14 De schijf water die in een laagwaterperiode uit het Veerse meer kan worden geloosd, is afhankelijk van het verval tussen boezempeil en laagwater 20 cn VER VA L bij een boezempeil van N.A.P. 0.70 m bij een boezempeil van N.A.P. 0.35 m bij een boezempeil van N.A.P. 4 mm regenval per nacht 6 mm regenval per nacht 8 mm regenval per nacht. Dat deze, op het eerste gezicht niet ruime, lozingscapaciteit toch aan het gestelde doel beantwoordt wordt veroorzaakt door het feit, dat de bergende oppervlakte van de boezem op het winterpeil 1660 ha bedraagt of wel 1/11 deel van de opper vlakte die via de schutsluis moet afwateren. De bergingscapaciteit van de boezem kan ook als volgt worden uitgedrukt: de inhoud van de boezem tussen het winterpeil (N.A.P. 0.70 m) en het zomer- peil N.A.P.) is gelijk aan de grootste hoeveelheid water, die in een periode van ca. 2 weken op de boezem zal worden gebracht. De grote bergingscapaciteit, gepaard aan de geringe lozingscapaciteit heeft tot gevolg, dat gedurende de winter peiloverschrijdingen tot 15 cm veelvuldig zullen voorkomen en van lange duur kunnen zijn. In het voorgaande werd aandacht besteed aan de waterlozing gedurende de winterperiode. De afwatering in de zomerperiode biedt geen moeilijkheden daar de maximale watertoevoer in een bepaalde tijdsduur zeer veel geringer is dan 's winters, terwijl voorts het gemiddelde nacht-laagwater dan belangrijk lager is. Door de hoge zomerboezemstand is bovendien gedurende een laagwaterperiode een zeer veel groter verval beschikbaar. Genoemde hoge zomerboezemstand moet in het voorjaar worden gerealiseerd door het inlaten van water uit de Oosterschelde via de openingen in de vloed deuren van de schutsluis. Daarvoor zal een tijd van 2 a 3 weken nodig zijn, het geen alleszins voldoende geacht kan worden. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1959 | | pagina 9