30.00O nï 0.000 15.000 AUG. 1958. Vordering van het asfaltbedrijf belangrijke rol. Om een goede kleeflaag tussen de boven- en onderlaag te verkrijgen, werd deze zo snel mogelijk na het gereedkomen van de onderlaag aangebracht. De praktijk brengt met zich mee, dat in het gunstigste geval aan het eind van de dag de gereedgekomen onderlaag wordt behandeld. Het 's morgens gereedgekomen gedeelte was dan veelal reeds met zand volgestoven en het aan het einde van de dag gemaakte gedeelte was vanwege de hoge temperatuur nog niet goed te behandelen, omdat het bitumen grotendeels door het te warme oppervlak werd geabsorbeerd. Een juiste dosering van warme bitumen op een warm beloop is praktisch niet goed uitvoerbaar. Plaatselijk wordt te weinig, elders te veel bitumen aangebracht. Het eerste veroorzaakt een onvoldoende hechting, het laatste kan aanleiding zijn tot het af schuiven van de bovenlaag over de onderlaag. Ook toepassing van asfaltemulsie bood hier geen bevredigende oplossing. Verschillende malen werd geconstateerd, dat de hechting beslist onvoldoende was. Dit heeft er toe geleid na te gaan of het voor de kwaliteit van de bekleding niet beter zou zijn de kwalitatief twijfelachtige en kostbare hechtlaag te elimineren door de totale dikte van de bekleding in één laag aan te brengen. Immers vindt het ontstaan van het twee-lagen systeem zijn oorsprong in het feit, dat aanvankelijk een zeer be langrijk prijsverschil bestond tussen de goedkope zandasfalt onderlaag en de dure 6 bovenlaag van asfaltbeton. Daarnaast leefde de gedachte, dat asfalt bezwaarlijk in dikke lagen kon worden verwerkt, omdat dan geen goede verdichting mogelijk zou zijn. Ten aanzien van het prijsverschil tussen boven- en onderlaag kan worden gesteld, dat dit thans gering is, t.w. f 8,per m3. Dit geringe prijsverschil is een gevolg van het feit, dat aan de samenstelling van de onderlaag thans hogere eisen worden gesteld. Hierbij dient te worden bedacht, dat het in één laag werken de asfalt veel goedkoper maakt. Bij een twee-lagen systeem moet iedere m2 tweemaal worden geharkt en ge walst en is voor een goede hechting tussen de lagen een kostbare kleeflaag nodig. Bovendien is de produktie van de asfaltmolens ingesteld op de in de onderlaag te verwerken hoeveelheden, die meestal groter zijn dan in de bovenlaag. Iedere dag waarop bovenlaag wordt gedraaid kan de produktie van de molens dan ook slechts ten dele worden benut. Als voorbeeld mag worden genoemd, dat bij dit werk gedurende 4 dagen van de week met twee molens onderlaag werd gedraaid en 1 dag per week met slechts één molen bovenlaag. Zou de letter van het bestek nauwkeurig worden gevolgd, dan zou in feite om de dag de bovenlaag moeten worden aangebracht op het de vorige dag gereedgekomen vak van de onderlaag, waarbij de produktiekosten op onverantwoorde wijze zouden stijgen. Gesteld kan worden, dat bij het werken in één laag, met dezelfde materiaalkosten als bij een twee-lagen systeem, een belangrijke besparing op de verwerkingskosten is te bereiken. Wat de verdichting betreft, kan worden opgemerkt, dat de ervaringen opgedaan in de wegenbouw er op wijzen, dat de grootste dichtheid kan worden bereikt bij het werken in dunne lagen. Deze ervaring kan echter niet kritiekloos worden overgedragen op de dijkbouw. Hier immers wordt de bekleding aangebracht onder een helling, waarbij bovendien een vaste fundering ontbreekt. Ook de eisen, die gesteld worden aan de draagkracht en de stroefheid van het oppervlak zijn hier veel geringer. Dit komt tot uiting in een andere samenstelling van het asfaltmengsel. Omdat het walsen op een dijktalud moeilijker is dan op een weg, wordt in de dijkbouw gestreefd naar een zo vet mengsel als met het oog op de verwerking nog juist mogelijk is. Door dit hogere bitumen- gehalte is dan zonder dat met zware walsen wordt gewerkt toch een gering holle- ruimtepercentage van het asfaltbeton te bereiken. Teneinde te kunnen vaststellen of ook bij dikkere lagen dan de gebruikelijke een vol doende dicht materiaal zou zijn te maken, werden op het buitenbeloop van de dam over de Hellegatplaten enige kleine proefvakken gemaakt met een bekleding van één laag asfaltbeton. De laagdikte, die over het grootste gedeelte 22 cm was, nam nabij de teen toe tot 70 cm. Voor de verdichting werden lichte tril walsen gebruikt. Toen, na onderzoek van proeftegels, de resultaten goed bleken te zijn, werd besloten de nog te maken bekleding uit te voeren in één laag. Van de totale asfalthoeveelheid van ongeveer 30 000 m3 werd 30 in één laag verwerkt. Het gemiddelde percentage aan holle ruimte was daarbij 6,6. Het bleek, dat de holle ruimte groter werd naarmate het werk vorderde, wat waarschijnlijk moet worden geweten aan de langdurige droogte, waardoor de verdichting van het zandbeloop met behulp van bulldozers steeds minder mogelijkheden bood. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1960 | | pagina 5