maar in meerdere mate nog door de tijdsduur van de verhoogde standen en de daal snelheid van het water na het bereiken van de stormvloedtop. In het model werd de invloed op de waterspanningen nagegaan van elk van de varia belen (doorlatendheid van het zand en de mijnsteen en vorm van de stormvloed- kromme). Dit alleen vereiste reeds 27 proeven, waarbij steeds in een achttal punten in de dijk het verloop van de waterdruk met de tijd werd vastgelegd. Verder werd in het model bepaald hoe de waterdrukken onder de asfalt zullen ver anderen indien het strand voor de dijk hoger, respectievelijk lager komt te liggen dan in het ontwerp is aangenomen. Ook werden enkele variaties van de teenconstructie zelf onderzocht. Tenslotte is nog uitgezocht de invloed op de waterspanningen van onregelmatigheden in het damlichaam zoals caissons en zinkstukken met zware steenpakketten. In totaal zijn voor de dam in het Veersche Gat ongeveer 60 verschillende proeven in het model verricht. De grootste overdrukken onder de bekleding nabij de teen van de dam zullen op treden na het bereiken van de stormvloedtop tijdens de snelle daling van de zeestand. DOORLATENDHEIDS COEFFICIENT ZAND:10"4 m/sec M'JNSTEEN IDEM DR'JFCRITERIUM SCHUIFCRITERIUM 400 200 ZEENIVEAU +200 300 - 200 - ZEENIVEAU +1O0 300 i 200 - Potentiaalverloop nabij de teen van de dam in het Veersche Gat op ver schillende momenten tijdens de daling van de zeestand na een storm vloed ZEENIVEAU NAP 300 - 200 - 100 - NAP - O 2 4 6 8 10 12 14 16 18 m Maximale potentialen in verschillende punten van het talud 26 Invloed van de door latendheid van de mijn- 3.00 - steenkade op de 200 - maximale overdrukken 100 - NAP - 300 - 200 - 100 - NAP - 3O0 - 2O0 - 100 - NAR - O 2 A 6 8 10 12 14 16 18 m Op nevenstaande figuur is het potentiaalverloop langs het talud getekend op verschil lende momenten tijdens deze daling. Bij deze proeven waren de teen van de dam en het voorliggende strand op N.A.P. gelegen, terwijl de asfaltbetonbekleding een dikte had van 0,55 m. Uit de figuur blijkt dat de grootste overdruk onder de bekleding juist optreedt op het niveau van de zeestand. Het punt waar de overdruk maximaal is beweegt zich dus met de waterstand naar beneden. In de onderste tekening zijn de maximale potentialen langs het talud getekend. Deze tekening stelt dus in tegenstelling tot de andere geen momentopname voor. Om een indruk te geven van de invloed die de doorlatendheid van de mijnsteen heeft op de overdrukken is in bovenstaande figuur het verloop van de maximale potentialen nabij de teen getekend bij verschillende waarden van deze doorlatendheid. Uit deze figuur blijkt dat bij toenemende doorlatendheid (binnen het hier beschouwde gebied) van de mijnsteen de overdrukken groter worden en hoger langs het talud optreden. Een zeer ondoorlatende perskade, b.v. van klei, zal dus gunstig zijn t.a.v. de extreme overdrukken. In verband met de geringe wrijvingscoëfficiënt van de meeste kleisoor- ten geeft de toepassing van dit materiaal echter weer andere moeilijkheden. Bij enige waterdruk onder de bekleding zal deze n.l. langs het talud naar beneden willen glijden. Bij welke waterdruk deze beweging intreedt is afhankelijk van de wrijvingscoëfficiënt van het onder de bekleding liggende materiaal, van de taludhelling en van het gewicht van de bekleding. Met een lijn is in de figuren aangegeven bij welke grootte van de waterdruk zulks in het beschouwde geval gebeurt. Wij noemen deze waarde van de overdruk het 'schuifcriterium'. Bij enige overschrijding van dit criterium zullen trek en drukspanningen in de asfalt optreden die na verloop van tijd tot blijvende ver- SCHUIFCRITERIUM DR'JFCRITERIUM DOORLATENDHEIDS COËFFICIËNT ZAND 1.34x10-4 m/sec M'JNSTEEN DOORLATEND DOORLATENDHEIDS COËFFICIËNT ZAND 10_4 m/sec M'JNSTEEN ONDOORLATEND DOORLATENDHEIDS COËFFICIËNT ZAND 10"4 m/sec. M'JNSTEEN IDEM 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1960 | | pagina 15