De werken van het Deltaplan Terugblik op het levenswerk van dr. ir. J. van Veen Op 9 december 1959 overleed dr. ir. J. van Veen, oud Hoofdingenieur-Directeur van de Rijkswaterstaat en onder meer secretaris en lid van de Deltacommissie. In verschillende publicaties die naar aanleiding van zijn dood over hem verschenen werd hij de geestelijke vader genoemd van het denkbeeld van de afsluiting der zeegaten. En inderdaad, men zou kunnen zeggen dat het gehele leven en levenswerk van Van Veen een voortdurende, zich steeds verder ontwikkelende voorbereiding en studie is geweest, waaruit zich uiteindelijk het denkbeeld en het plan van de afsluiting der grote zee-armen konden kristalliseren. Omstreeks 1930 kwam Van Veen, als ingenieur toegevoegd aan het arrondissement Dordrecht van de Rijkswaterstaat, voor het eerst in aanraking met getijvraagstukken naar aanleiding van de verbetering van de vaart door het Hellegat. Aan de voortdurende veranderingen van het geulenstelsel ter plaatse als gevolg van de invloed van de getijstromen moest een einde worden gemaakt. Het is hem toen duidelijk geworden, hoe noodzakelijk het was om het gedrag van de getijstromen in het zuidwestelijke Deltagebied te bestuderen. Hierover was in die tijd heel weinig bekend. Alleen met betrekking tot het getijregiem van de Nieuwe Waterweg tot Rotterdam hadden studies plaats gehad, n.l. in verband met de ontwikkeling van deze belangrijke scheepvaartweg na de doorgraving van het Scheur. Over het getijregiem in het overige Deltagebied, o.m. in Oude Maas, Noord, Kil en Merwede's was heel weinig bekend, vooral wat de stromen en stroomsnelheden, de zout-, de zand- en de slibbeweging betreft. Ten aanzien van de zeearmen ten zuiden van Voorne en de Hoeksche Waard was de kennis nog geringer. Het werd Van Veen duidelijk, dat ter verkrijging van een degelijke grondslag van de getijkennis in deze gebieden uitgebreide stroommetingen moesten worden uitgevoerd. Deze werden voor het eerst verricht ter plaatse en in de omgeving van het Hellegat. Op grond van deze kennis werd de bouw van een leidam voorgesteld. Na de uitvoering ervan bleek inderdaad dat de stromingssituatie belangrijk was verbeterd en na die tijd zijn geen ernstige moeilijkheden voor de scheepvaart opgetreden. Voor de opstelling van dit plan werden geen modelproeven uitgevoerd; het laboratorium te Delft begon pas met zijn werkzaamheden en aan het onderzoek van getijvraagstukken was men nog niet toe. Door de bovengenoemde activiteit werd de aandacht op Van Veen gevestigd, zodat hij in 1932 belast werd met de leiding van de pas opgerichte Studiedienst van de Directie Benedenrivieren. Deze had tot taak de waterbeweging en de beweging van de sedi menten in de getijwateren van Nederland te onderzoeken. Deze taak werd door Van Veen krachtig ter hand genomen. Een uitgebreide meetdienst werd opgericht, die de getijstromen in alle wateren moest bepalen. Het resultaat van de onderzoekingen is neergelegd in het Verslag van de afvoermetingen in de Benedenrivieren 1930—1934, dat in 1935 is verschenen. De resultaten van deze 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1960 | | pagina 3