dr. ir. J. van Veen
metingen hebben de grondslag gevormd voor alle getij onderzoekingen die nadien in
de benedenrivieren hebben plaats gehad.
Daar het getij op de benedenrivieren afhankelijk is van dat in zee en de zeemonden
zelf van invloed zijn op het gedrag van het getij in de aansluitende rivieren, vooral als
gevolg van de verplaatsingen van zand en slib, werden ook de zeemonden bij de
onderzoekingen betrokken. Hiervoor werd een zeewaardig schip, de 'Oceaan' ge
charterd. Uitgebreide snelheidsmetingen en een onderzoek naar het transport van
vaste stoffen werden, in de zeemonden, voor de kust en in het Waddengebied uitge
voerd van 1933 tot 1939, in welk jaar de oorlog een einde aan de onderzoe
kingen maakte. Door de 'Oceaan' werden bovendien metingen uitgevoerd in het
Nauw van Calais om het transport van zand naar en van de zuidelijke Noordzee na te
gaan. Voor dit onderzoek verkreeg Van Veen de Gouden Erepenning van het Bataafsch
Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte en hierop ook promoveerde hij
in 1936 tot doctor in de wis- en natuurkunde.
Het verwerven van praktische kennis zonder een daarmee gepaard gaande verdieping
van het theoretische inzicht leidt niet tot het hoogst bereikbare nut. Het theoretische
onderzoek werd derhalve door Van Veen krachtig gestimuleerd.
Omstreeks 1935 werden door hem medewerkers in dienst genomen die dit onderzoek
moesten bevorderen. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog konden daardoor de
grondslagen worden gelegd ter verkrijging van een praktisch en theoretisch inzicht
in de getijden van de benedenrivieren, dat van grote waarde is gebleken voor de uit
voering van dijkherstel, afsluitingen en andere waterstaatkundige werken die na de
oorlog hebben plaats gehad en die culmineerden in de opstelling van het Deltaplan,
dat nu in uitvoering is.
De op de uitvoering van werken gerichte onderzoekingen van Van Veen en zijn mede
werkers werden vooral gedurende de Tweede Wereldoorlog zeer uitgebreid. Zij werden
gestimuleerd door het langzaam verworven inzicht dat de dijken van het Deltagebied
niet voldoende hoog waren. In verband hiermee werd in het jaar 1939 door de Minister
van Waterstaat een commissie ter bestudering der stormvloedstanden, de z.g. Storm
vloedcommissie, ingesteld, die tot taak had de stormvloedstanden in het beneden
rivierengebied vast te stellen waarop bij de bepaling van de hoogte van de dijken
gerekend zou moeten worden. Van deze commissie was Van Veen secretaris.
Het verdere doel van de onderzoekingen van Van Veen was om het stelsel getijrivieren
te vereenvoudigen en de waterhuishouding te verbeteren door bestrijding van de steeds
voortschrijdende verzilting. Deze strijd heeft steeds de volle aandacht en interesse van
Van Veen gehad.
Het zogenaamde vier- en vijfeilandenplan werd opgesteld, waarbij de afsluiting van de
Brielsche Maas de eerste fase was. Deze afsluiting was reeds aanbevolen in 1938 door
de Brielsche Maascommissie waarvan Van Veen secretaris was en werd in 1950 uit
gevoerd. In die tijd, dus nog vóór de stormvloed van 1953, kwam Van Veen tot het
inzicht dat het voor de beperking van stormvloedstanden in het gebied der bene
denrivieren gunstig zou zijn om het Haringvliet-Hollandsch Diep af te sluiten door
het bouwen van een stormvloedkering, die de noodzakelijke afvoer van bovenwater
evenwel niet zou belemmeren. Aanvankelijk stelde hij voor om de keersluis nabij
Klundert te bouwen, doch na voortgaande studies werd het kunstwerk verplaatst naar
Tiengemeten en tenslotte naar Hellevoetsluis. Hiermede was in principe de grondslag
gelegd voor het noordelijk gedeelte van het Deltaplan. In dit noordelijk Deltaplan is
na 1953 geen essentiële wijziging meer aangebracht.
Overigens was niet alleen de afsluiting van het Haringvliet, doch die van alle zeearmen
met uitzondering van Waterweg en Westerschelde het einddoel dat Van Veen
nastreefde en reeds vóór de stormvloed van 1953 waren de praktische en
theoretische onderzoekingen van hem en zijn medewerkers zover gevorderd, dat daar
mee de basis was gelegd voor het huidige Deltaproject.
Al deze studies vergden vele getij berekeningen en veel onderzoek in het hydraulisch
model der benedenrivieren dat na de oorlog in het Waterloopkundig Laboratorium te
Delft werd gebouwd. In dit verband kan het niet onvermeld blijven dat ook de ont
wikkeling van een elektrisch model van de waterbeweging in het noordelijke Delta
gebied reeds jaren tevoren door Van Veen was gestimuleerd. Reeds vóór 1939 kwam
hij tot het inzicht dat, hoewel getijberekeningen naast modelproeven een zeer belang
rijke basis zijn voor alle onderzoekingen, toch naar middelen moest worden uitgezien
om het getij onderzoek te versnellen. Bepaalde analogieën tussen getijstromen en
elektrische stromen wezen daartoe de weg. Met behulp van verschillende medewerkers
werd een elektrisch getijmodel geconstrueerd van aanvankelijk beperkte omvang en
opzet. Niettemin is dit model van betekenis geweest voor de getijonderzoekingen en
heeft het de weg geopend voor het zeer gecompliceerde elektrische analogon der be
nedenrivieren dat thans wordt gebouwd.
En zo zijn er in de Deltadienst tal van gedachten van en aan Van Veen levend gebleven
en profiteert men dankbaar van zijn onderzoekingen en van het grote onderzoek-
apparaat dat door hem geschapen werd.
5
4