delde snelheid in een sluitgat, waarop de meeste ervaringsregels zijn gebaseerd, niet altijd voldoende is. Waarschijnlijk zal ook gelet moeten worden op de mate waarin de snelheid van het water op geringe afstanden boven de bodem van moment tot moment verandert. Deze gegevens kunnen met behulp van de voor lucht ontwikkelde meet apparatuur nauwkeurig bepaald worden, terwijl dit voor hydraulische modellen, al thans van dergelijke grote werken, nog niet mogelijk is. Hoewel de hoop bestaat dat met het luchtanalogon de kennis van de stromings verschijnselen op een al of niet verdedigde bodem kwalitatief en kwantitatief aanmer kelijk zal worden verdiept, staat het wel vast dat het stabiliteitsprobleem niet volledig opgelost zal kunnen worden en dat ook proeven met water bij dit onderzoek nood zakelijk zullen blijven. Een probleem dat bijvoorbeeld niet zonder meer in een luchtmodel te bestuderen valt is het in beweging komen van het bodemmateriaal onder invloed van de stroming. Dit verschijnsel wordt onderzocht in de grote stroomgoot van het Waterloopkundig Laboratorium 'De Voorst', waarin met het materiaal op ware grootte wordt nagegaan onder welke omstandigheden de beweging optreedt. Het is in beginsel niet onmogelijk dat dit voor verschillende materialen tot verschillende uitkomsten zal leiden. Door combinatie van de proeven in het luchtanalogon op kleine schaal en in de stroom goot op ware grootte hoopt men een antwoord te krijgen ten aanzien van de problemen die zich kunnen voordoen bij de sluiting van de grote zeearmen. Alvorens met deze proeven kan worden begonnen moet het luchtanalogon worden getoetst, d.w.z. er moet worden nagegaan of het zich in voldoende mate overeen komstig een soortgelijk hydraulisch model gedraagt. Dit toetsingsprogramma wordt uitgevoerd in samenwerking met het Nationaal Luchtvaartlaboratorium, dat een windtunnel beschikbaar heeft gesteld, en het Waterloopkundig Laboratorium. Het onderzoek bevindt zich thans in het eerste stadium, zodat het niet mogelijk is op dit moment praktische resultaten te vermelden. De toetsing van het analogiemodel geschiedt uiteraard op basis van de in water bereikbare meetmogelijkheden. Is voor verschillende meetopstellingen overeenkomst bereikt, dan kan uit de analogiewetten op betrekkelijk eenvoudige wijze worden afge leid in hoeverre de in het water niet meetbare grootheden uit het luchtanalogon op het water overgedragen kunnen worden. Zowel de toetsing als de te verrichten metingen zijn in opzet tweedimensionaal; men beziet alleen de verticale doorsnede in de stroomrichting van een stromingsveld en laat daarbij de zijdelingse invloeden buiten beschouwing. Voor de stroming over een beteugelingsdam in een breed sluitgat geeft dit in het algemeen een verantwoord beeld. Levert het onderzoek voor het tweedimensionale geval goede resultaten op dan kan overwogen worden ook de driedimensionale vormgeving van het sluitgat in de wind tunnel te bestuderen. 24 Het geoh/drologisch onderzoek in het Deltagebied Na afsluiting van de zeegaten in het zuidwesten van Nederland zullen de vroegere zeearmen zoetwaterbassins of zoetwaterreservoirs worden, die een belangrijke rol zullen spelen in de waterhuishouding van ons land. De bassins, die aanvankelijk met brak of zout water zullen zijn gevuld, kunnen vrij spoedig worden ontzilt door krachtige doorspoeling met rivierwater. De primaire ontzilting van het bekken ten noorden van de Volkerakdam zal ten hoogste enkele weken duren en die van het bekken ten zuiden van de Volkerakdam, het Zeeuwse Meer, ten hoogste enkele jaren. Tijdens en ook na de primaire ontzilting zullen de bekkens echter nog voortdurend met zout worden belast. Als bronnen van zout kunnen worden genoemdhet door de ondergrond van de afsluitdammen naar binnen kwellende zoute water, het via sluizen naar binnen dringende zoute lek- en schut- water, het verzilte water in de bodem, dat door diffusie zout afstaat aan het boven- gelegen zoete water, en vooral ook het zoute uitslagwater van polders. De zoutbelasting van de bekkens als gevolg van kwel door de ondergrond van de afsluitdammen zal te verwaarlozen zijn ten opzichte van de belasting door andere oorzaken. De met lek- en schutwater bij sluizen naar binnen dringende hoeveelheid zout zal dermate groot zijn dat de functie van de bekkens als zoetwaterbassins of -reservoirs ernstig in gevaar zou komen, indien hiertegen geen maatregelen zouden worden getroffen. Met behulp van speciale voorzieningen bij sluizen is het evenwel mogelijk deze vorm van zoutbelasting nagenoeg geheel uit te schakelen, zij het ten koste van vrij grote hoeveelheden zoet water, die in droge tijden moeilijk gemist kunnen worden. De zoutbelasting van de bekkens ten gevolge van diffusie van zout uit het bodem water zal in de aanvang vrij snel afnemen. Voor het Zeeuwse Meer moet men rekenen dat ongeveer 10 a 15 jaar na de primaire ontzilting van het meer deze belasting ongeveer 3 kg chloorionen per seconde zal bedragen. De voornaamste belasting van de bekkens met zout zal het gevolg zijn van de uitslag van verzilt polderwater. Voor het Zeeuwse Meer moet men wat dit betreft rekenen met een belasting van gemiddeld ongeveer 30 kg chloorionen per seconde ongeveer 10 a 15 jaar na de primaire ontzilting van het meer. Een juiste kennis van de zoutbelasting van de zoetwaterbassins en -reservoirs in het Deltagebied is van belang voor de bepaling van de benodigde hoeveelheid doorspoe lingswater alsmede voor de dimensionering van de voor de doorspoeling nodige werken. Niet alleen de grootte van de zoutbelasting is daarbij van belang, maar ook de verdeling hiervan over het Deltagebied en over het jaar, de mate waarin deze belasting zal veranderen in de loop der jaren als gevolg van de aanwezigheid van de zoetwaterbassins en -reservoirs en de mate waarin de grootte en de verdeling van de zoutbelasting over de verschillende maanden zullen veranderen als gevolg van ver beteringen in de landbouwwaterhuishouding. Vooral nu Nederland te maken heeft met het probleem van de nog voortdurend stijgende zoutbelasting van de Rijn is het 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1960 | | pagina 14