door golfslag en stroom in beweging wordt gebracht en evenmin op een te zachte slib-
bodem.
Een dergelijke combinatie van voor de oesterteelt gunstige factoren vindt men nergens
anders in Nederland, zeker ook niet in het westelijke deel van de Oosterschelde, weinig
beschut, met krachtige stromen, die de overwegend zandige bodem op tal van plaat
sen in beweging brengen. In de Waddenzee zijn wellicht enkele plaatsen te vinden,
geschikt voor het opkweken van kleine oesters tot consumptiegrootte, maar ook hier
is de beschutting gering, waardoor de te verwachten verliezen groot zijn, terwijl de
watertemperaturen in een gemiddelde zomer zo laag zijn dat Zeeuwse oesters zich
hier niet met succes zullen kunnen voortplanten.
Op de vraag of in een speciaal daartoe te reserveren watermassa binnen één van
de afsluitdammen in Zeeland wellicht door kunstwerken een zodanig klimaat ge
schapen zou kunnen worden dat zich daar toch oesters laten kweken, kon niet on
middellijk een antwoord worden gegeven.
Hoewel mag worden gesteld dat de huidige Zeeuwse cultuurtechniek in een dergelijk
speciaal te scheppen bassin niet ongewijzigd kan worden toegepast, is het bepaaldelijk
onjuist te veronderstellen dat alleen met de huidige Zeeuwse cultuurmethodiek oesters
kunnen worden gekweekt. Zelfs op een zuivere zandbodem kunnen met succes oesters
worden geteeld, mits stroom en golfslag zodanig beheerst worden dat het zand niet in
beweging komt. Op tal van plaatsen in de wereld kweekt men oesters, oesters die tot
diverse soorten behoren, maar vrijwel nergens gebruikt men geheel gelijke cultuur
methoden. Oesters worden gekweekt op de meest uiteenlopende bodemtypen en met
een keur van methoden; er zijn zelfs streken waar men hangende culturen kent, zij het
ook in beschutte wateren zonder vorstrisico. De Zeeuwse kwekers zijn generatie na
generatie ingesteld op de Oosterschelde en hebben de cultuurmethodiek dienovereen
komstig ontwikkeld. Dat zij daarom menen dat deze techniek de enige bruikbare is
is verklaarbaar. Het is echter wel zeker dat onder andere, door de techniek beheerste,
omstandigheden ook in ons klimaat met gewijzigde methoden oesters te kweken zijn.
Of zo'n geheel andere cultuur ook bedrijfszeker en economisch verantwoord zal zijn,
kan tevoren uiteraard niet worden beoordeeld. Minister Mansholt heeft indertijd de
wens uitgesproken een onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheid de Zeeuwse
oesterteelt ook na afsluiting van de Oosterschelde in enigerlei vorm voort te zetten,
liefst ergens in Zeeland. Parallel aan ervaring in de veeteelt achtte hij de mogelijkheid
zelfs niet uitgesloten dat zich een methodiek laat ontwikkelen, waardoor zich meer
oesters dan thans per oppervlakte-eenheid laten kweken en dat misschien zelfs met
grotere bedrijfszekerheid dan tegenwoordig. Hij achtte de tijd rijp de oesters 'op stal te
zetten' en de cultuur nog meer dan thans wetenschappelijk te funderen. Een belang
rijke overweging was ook dat zonder het instellen van gericht onderzoek met zeker
heid kan worden gezegd dat het Deltaplan de Zeeuwse oestercultuur te gronde zal
richten.
De eerste fase van dit voorbereidend onderzoek naar de mogelijkheid om de oester
cultuur voor Nederland te behouden is een analytische. De verschillende factoren waar
van wij weten of vermoeden dat zij van belang zijn voor het welzijn van de oester
worden daarbij onder natuurlijke omstandigheden zo goed mogelijk bestudeerd.
Daarna worden proefopstellingen gemaakt, waarbij de invloed van die factoren één
voor één wordt afgetast. Voor het scheppen van een kunstmatig bassin voor oester
cultuur moet zo nauwkeurig mogelijk bekend zijn wat de extremen zijn van tempera-
tuur, zoutgehalte, bodemgesteldheid, stroomsnelheid, voedselgehalte, etc., waar
binnen de oester kan leven. Voorts welke het optimale traject van elk van deze fac
toren is, om een zo snel mogelijke ontwikkeling tot een goede kwaliteit consumptie
oester in de hand te kunnen werken.
Resultaten van het visserij-biologisch onderzoek
Te Wemeldinge werd een hulplaboratorium van het Rijksinstituut voor Visserij onder
zoek gevestigd. Deze plaats is gekozen omdat van hieruit met een vaartuig zowel het
oostelijk als het westelijk deel van de Oosterschelde gemakkelijk bereikt kan worden
en omdat hier tevens gedurende het gehele etmaal water van onverdachte kwaliteit
kan worden opgepompt voor laboratoriumproefnemingen. Ook kunnen in de hier
gelegen oesterput verschillende experimenten worden verricht.
Reeds nu, na enkele jaren van analyse en experiment, kan worden gesteld dat het
inzicht in deze materie is verdiept en dat de eerste resultaten bepaald bemoedigend
genoemd mogen worden. Zo is gebleken dat het westelijk deel van de Oosterschelde
in het algemeen niet onbelangrijk rijker is aan plantaardig plankton, het oestervoedsel
bij uitstek, dan het oostelijk deel, zodat met dit water snelle groei en goede kwaliteit
mogen worden verwacht. Te geringe beschutting, een onstabiele bodem en het be
zwangerd zijn van dit water met te veel zand- en slibdeeltjes, maakt het de oester
kwekers thans onmogelijk van deze gunstige omstandigheid te profiteren.
Als dit water echter door voorschakeling van een groot bezinkingsbassin van de over
maat aan zand- en slibdeeltjes wordt bevrijd, is het waarschijnlijk bij uitstek geschikt
voor oesterteelt. Ook bleek uit de experimenten met stroomgoten reeds dat een stroom
snelheid zoals thans op de goede oesterpercelen voorkomt stellig niet de meest opti
male is. Bij veel lagere snelheden groeien de oesters voorspoediger. Ook bleek de vrees
van de oesterkwekers dat bij zeer geringe stroomsnelheden een te dunne, broze schelp
wordt gevormd, ongegrond. Wel wordt dit euvel waargenomen als oesters geheel los
van de bodem worden gekweekt. Ook een ander facet van het te Wemeldinge verrichte
onderzoek heeft reeds gunstige resultaten afgeworpen. Vergelijking met oesterculturen
in het buitenland leert dat het opkweken van oesterbroed tot consumptieoester met
uiteenlopende kweekmethoden binnen tamelijk wijde grenzen van biologische en hy
drografische omstandigheden mogelijk is. Het winnen van oesterbroed blijkt echter
lang niet overal mogelijk te zijn. Zonder twijfel stellen de rondzwemmende oester
larven hogere eisen aan het milieu dan de reeds vastgehechte jonge oestertjes of, meer
wetenschappelijk uitgedruktoesterlarven hebben een nauwere oecologische amplitudo
dan oesters na de metamorfose. Daarom moet het waarschijnlijk worden geacht dat bij
het zoeken naar een geheel nieuwe vorm van oestercultuur juist bij de winning van het
oesterbroed de grootste moeilijkheden zullen worden ondervonden. Als het opkweken
van oesterbroed tot consumptieoester zeer naar wens verloopt, mag nog niet worden
34
35