Op grond van deze gegevens werd besloten de plaatsing van de caissons in april te
doen geschieden, waarbij de keus in verband met de getij omstandigheden op de
periode van 1124 april is gevallen.
Zou de sluiting onverhoopt moeten worden uitgesteld dan zou dit de tijdige af
werking van de dam dus nog niet in gevaar brengen.
De getijverwachting voor de gekozen periode in de mond van het Veersche Gat is
door interpolatie afgeleid uit de getijberekeningen voor Vlissingen en Zierikzee en
gecontroleerd aan de hand van de in de afgelopen jaren verrichte peilschaalwaar
nemingen. De caissonplaatsingen werden daarna zo in deze getij verwachting ingepast
dat de toename van de bodemaanval door de vernauwing van het sluitgat volledig ge
compenseerd zou worden door de afname van het dagelijks tijverschil. Als gevolg
hiervan zouden de maximale eb- en vloedsnelheden gedurende de plaatsing van de
laatste zes caissons vrijwel constant blijven en de risico's in deze fase van de caisson
plaatsing vrijwel niet toenemen.
Na plaatsing van de laatste caisson nemen de verschillen tussen dagelijks hoog- en
laagwater en daarmede de stroomsnelheden weer toe. Zoals gezegd zou in deze
situatie de bodemaanval echter geringer zijn dan in het wintersluitgat bij dezelfde
getijomstandigheden, zodat aan deze snelheidstoename geen risico's meer zijn
verbonden.
Na het plaatsen van de laatste caisson moesten de afsluitelementen enige dagen ge
opend blijven tot de steenaanstortingen waren verricht.
Deze aanstortingen zijn bedoeld om het gevaar van onderloopsheid te verminderen.
Onderloopsheid betekent het optreden van lekstromen tussen de onderkant van
de caisson en de bovenzijde van de drempel ten gevolge van het verschil tussen de
waterstanden aan weerszijden van de caisson. Hoe groter het waterstandsverschil is,
des te groter worden de lekstromen. Het gevaar dat daarbij de drempel aangetast
wordt is niet denkbeeldig. De aanstortingen hebben tot doel de openingen tussen de
uiteraard niet volkomen vlakke drempel en de caisson aan weerszijden af te sluiten,
zodat de lekstromen aanzienlijk gereduceerd worden. Aangezien de waterstands
verschillen het grootst zijn na de sluiting van de caissons zullen de aanstortin
gen aangebracht moeten zijn voor de schuiven worden neergelaten.
De sluiting
Nadat alle zeven caissons op hun definitieve plaats zijn gezonken en met steen
aangestort, volgt de eigenlijke sluiting. Deze bestaat hierin dat de onder- en boven-
schuiven in de caissonopeningen worden neergelaten, zodat de stroom is geblok
keerd. Op het eerste gezicht lijkt het voor de hand te liggen alle schuiven tegelijk
tijdens één kentering te sluiten. De laagwaterkentering, die iets langer duurt dan de
kentering bij hoogwater, zou hiervoor het meest in aanmerking komen. Bij het eerst
volgende hoogwater na de sluiting zouden dan echter grote verschillen voorkomen
tussen de waterstand op zee en die op het afgesloten bekken; zij zouden ongeveer
3 m kunnen bedragen. Hoewel al het mogelijke is gedaan om vooraf een goede
afdichting te verkrijgen moest in dat geval toch rekening worden gehouden met een
zekere onderloopsheid onder de caissons door.
Bij de 'sluiting ineens' bergt dus juist het grote verval na de sluiting een gevaar
14
wmmm
il
voor bodemaantasting in zich. Deze risico's zijn te verminderen door te trachten
het verschil tussen de waterstand aan de zeezijde en aan de boezemzijde na de sluiting
te beperken. Dit zou zijn te bereiken door de sluiting te doen plaats vinden bij een
binnenwaterstand van omstreeks N.A.P. Het verval zou dan slechts tot ongeveer
2 m oplopen en wel afwisselend van buiten naar binnen (bij hoogwater) en van bin
nen naar buiten (bij laagwater). Door reeds tijdens één of meer voorafgaande
stroomkenteringen bepaalde schuiven neer te laten zou het mogelijk zijn de getij
beweging aan de binnenzijde van de caisson zo te verminderen dat tenslotte een stroom-
kentering voorkomt bij een waterstand van omstreeks N.A.P. In bovenstaande figuur
is aangegeven hoe de waterstand op het ontstane meer zou verlopen indien tijdens
de laagwaterkentering op 26 april alle onderste schuiven zouden worden neergelaten
en tijdens de daarop volgende kentering bij hoogwater een gedeelte der bovenste
schuiven.
Een tweede argument voor het geleidelijk sluiten was dat voor het neerlaten van de
56 onderschuiven en nog eens 56 bovenschuiven de tijd bij de 'sluiting ineens' niet
ruim bemeten was. In het bijzonder klemt dit wanneer één of meer schuiven
mochten weigeren: er zou dan vrijwel geen tijd zijn om de storing te verhelpen.
Wel moest men er rekening mee houden dat door de nog niet gesloten schuifopeningen
een zeer felle stroming zou gaan trekken die onder bepaalde omstandigheden ook tot
aantasting van de drempel zou kunnen leiden.
De gesloten schuiven in de doorlaatcaissons vormen nog maar een dunne afscherming,
die niet bedoeld is om stormen te weerstaan. In verband daarmee was het gewenst
dat de opbouw van het zandlichaam vóór en achter de caissons zo snel mogelijk in
zijn werk zou gaan. Vooral ook om de onderloopsheid in de grove steenlagen onder
de caissons te smoren diende in de eerste weken na de sluiting zonder ophouden
aan weerszijden van de caissons zand gespoten te worden.
15
Het schema voor het sluiten van de 26 APRIL1961
schuiven in verband met de water- +2 14 16 18 20 22
standen
27 APRIL 1961
GETUL'JN BUITENZ'JDE
GET'JL'JK? BENNENZ'JDE
•u
.-m.r
li 1
II-r
gift
ALLE ONDERSCHUIVEN
ALLE SCHU1-I alle ONDERSCHUI- I EN 35 BOVENSCHUIVEN lALLE SCHUIVEN
VEN OPEN I VEN GESLOTEN .1 GESLOTEN I GESLOTEN
14 16 UUR