Het grondmechanisch onderzoek ten behoeve van de fundering van de spuisluizen in het Haringvliet 24 Zoals uit de beschrijving van de uitwateringssluizen in het Driemaandelijks Bericht nr. 5 blijkt worden de krachten die op de schuiven kunnen worden uitgeoefend overge bracht op de z.g. nablaligger. Op zijn beurt wordt de ligger ondersteund door een 16-tal pijlers en de beide landhoofden. De schuiven tussen de pijlers moeten met de onderkant goed op de rivierbodem kunnen aansluiten, terwijl deze aansluiting bestand moet zijn tegen de sterke stroom die er overheen trekt als de schuiven geheven worden. Hiervoor dienen de zware vloeren van de sluizen. Aan de fundering van de vloeren en de pijlers moeten hoge eisen worden gesteld. Deze hebben geleid tot het doen verrichten van een uitgebreid grondmechanisch onderzoek door het Laboratorium voor Grondmechanica te Delft. De fundering van de vloeren Afhankelijk van de waterstand boven de vloeren kunnen hierop zowel naar beneden gerichte krachten werken als opwaartse. De laatste worden dan uitgeoefend door het onder de vloer aanwezige grondwater. Zij zouden kunnen worden opgeheven door het eigen gewicht van de vloer, die dan echter een zeer grote dikte zou moeten verkrijgen. Een andere oplossing is de toepassing van een lichtere vloer op palen, waarbij bedoelde krachten gedeeltelijk door het eigen gewicht van de vloer worden gecompenseerd en overigens door de palen naar de ondergrond worden overgebracht. Op grond van eco nomische en technische overwegingen is tot laatstgenoemde oplossing besloten. Bij het ontwerpen van de paalfundering rees uiteraard de vraag welke trekkracht veilig op een paal kan worden toegelaten. Voor de bepaling hiervan bestond weliswaar een rekenwijze, doch het was bekend dat dikwijls een te pessimistisch resultaat werd ver kregen. Daar het voor de spuisluizen om zeer grote palenvelden ging, loonde het alles zins de moeite om door middel van proef belastingen dieper op dit probleem in te gaan. Uit de resultaten van deze proeven, waarvan in het onderstaande een overzicht wordt gegeven, volgde in de eerste plaats dat met minder palen kon worden volstaan dan aan- fr-B50, Schematische voorstelling van de fundering onder pijlers en vloeren Het monteren van de installatie voor het uit voeren van trekproeven op palen vankelijk werd verondersteld. Daarnaast werd ook het inzicht in het gedrag van op trek belaste palen belangrijk verdiept. De proeven werden uitgevoerd langs de werkhaven bij Hellevoetsluis, waar overeen komstige grondlagen bleken voor te komen als onder het Haringvliet. Zij zijn niet in de bouwput voor de spuisluizen gedaan omdat de spanningen in de ondergrond daar als gevolg van de bronbemaling een verandering hebben ondergaan. De trekproeven wer den uitgevoerd op palen met een vierkante doorsnede (zijde 40 cm) en een lengte van 20 m. De afmetingen van de doorsnede kwamen overeen met die van de palen die onder de spuisluizen worden toegepast. De lengte van de proefpalen was groter, in ver band met het hoogteverschil tussen het maaiveld naast de werkhaven en de bodem van de bouwput. Het onderzoek werd uitgestrekt tot een paalgroep om inzicht te verkrijgen in de verdeling van de trekkracht over de afzonderlijke palen van de groep. Daar bij de toepassing van palen op ware grootte te zware trekkrachten zouden moeten worden uitgeoefend, zijn bij deze proef echter paalmodellen gebruikt, samengesteld uit stalen buizen van 3,6 cm middellijn. Bij de proeven op de palen van ware grootte werd de trekkracht geleidelijk vergroot tot de paal uit de grond werd getrokken d.w.z. de bezwijklast was bereikt. Hierbij werden de verplaatsingen van zowel de paalkop als van de paalpunt regelmatig gemeten. Het werd van belang geoordeeld ook de afname van de trekkracht van paalkop naar paal punt na te gaan. Hiertoe moest op verschillende diepten de kracht in de paalschacht bepaald worden. Daar deze kracht alleen via de verlenging van de paal vastgesteld kan worden moet nauwkeurig kunnen worden aangewezen welke kracht bij een bepaalde verlenging behoort. Bij de palen van gewapend beton, zoals die onder de spuisluizen worden toegepast, is dit echter niet eenvoudig. Dit is de reden geweest waarom ook een trekproef werd uitgevoerd op een stalen paal. De verplaatsingen zijn in een z.g. tijdrijzingslijn aangegeven. Hieruit blijkt dat de rij zing aanvankelijk slechts weinig toeneemt naarmate de trekkracht groter wordt. Bij hogere trekbelastingen treedt echter, zelfs indien de trekkracht constant blijft, een met de tijd toenemende verplaatsing op. Het is zonder meer duidelijk dat dit stadium bij een 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 14