moeten afnemen. Voor grote paalgroepen moet dit on getwijfeld juist zijn, doch blijkbaar is de beproefde groep niet groot genoeg geweest om de bedoelde afname te kunnen constateren. Nu kan alleen de conclusie worden getrokken dat bij het uit de grond trekken van een groep palen in ten minste drie rijen palen, vanaf de buitenzijde van de groep gerekend, de krachten in elk van de palen ten naaste bij gelijk zijn aan de bezwijklast van een enkele paal. Voor de fundering van de vloeren van de spuisluizen in het Haringvliet volgde uit de eerdergenoemde rekenwijze een toelaatbare trekkracht van ca. 15 ton per paal. Uit de resultaten van de proeven volgde echter dat de trekkracht, zowel voor de enkele paal als voor de paal in groepsverband, veilig op 35 ton gesteld mocht worden. Het palenplan voor de vloeren is dan ook uit gaande van laatstgenoemd bedrag ontworpen. De fundering van de pijlers Door de fundering van de pijlers moeten zowel verticale als horizontale krachten naar de ondergrond worden overgebracht. De verticale belasting wordt veroorzaakt door het eigen gewicht van de pijlers en de daarop rustende nablaligger. De horizontale belasting is afkom stig van de waterdruk tegen de schuiven en wordt via de nablaligger naar de pijlers overgebracht. De grootte verhouding van beide krachten is zodanig dat over het gehele grondoppervlak van de pijler in alle omstandig heden naar beneden gerichte krachten werkzaam zullen zijn. In 1955 werd een oriënterend grondonderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat vlak onder de oppervlakte een vrij dik grondpakket voorkomt, dat uit afwisselend zand- en klei- laagjes bestaat. Hoewel de kleilaagjes op zichzelf soms slechts enkele millimeters dik zijn, is hun gesommeerde dikte zo groot dat als gevolg van de samendrukking vrij grote zakkingen verwacht mochten worden indien de pijlers zonder meer in de bedoelde grondlaag zouden worden gefundeerd. Het optreden van zakkingen brengt bovendien het op zichzelf ernstiger verschijnsel van zakkingsverschillen tussen de onderscheiden pijlers met zich mee, waardoor b.v. de schuiven niet meer voldoende aan de pijlers zouden kunnen aansluiten. Om zakkings verschillen te voorkomen diende het funderingsniveau beneden het gelaagde pakket te worden gekozen, waar om een paalfundering wordt toegepast. Doorsnede van een boring Het grondpakket is samen gesteld uit zand- en klei laagjes De grootste horizontale krachten, waarop het palenplan dient te worden ontworpen, zijn rivierwaarts gericht. Het gevolg hiervan is dat bij een gelijkmatige verdeling van de palen onder de pijlers de paalbelastingen aan de rivierzijde groter zullen worden dan aan de zeezijde. Daarom werden in het ontwerp de palen aan de rivierzijde dichter bijeen geplaatst dan aan de zeezijde. Dit werd verkregen door de paalafstand in de 1,10 m van elkaar staande paalrijen te doen verlopen van 1,75 m aan de zeezijde tot 1,20 m aan de rivierzijde. Per pijler zijn dan 557 palen nodig. Voor het op grond van theoretische beschouwingen opgestelde palenplan moest de lengte van de palen worden vastgesteld. Daar de grondslag een sterk wisselende op bouw vertoonde, moesten daartoe vele diepsonderingen worden uitgevoerd. Vlak onder de rivierbodem bevindt zich het reeds genoemde grondpakket, bestaande uit zand- en kleilaagjes. De onderbegrenzing van dit pakket ligt, afhankelijk van de plaats, tussen N.A.P. 13 en N.A.P. 25 m. Daaronder ligt tot N.A.P. 30 a N.A.P. 35 m zand, dat in meerdere of mindere mate kleilaagjes bevat. Beneden genoemd niveau komt een vaste zandlaag voor van wisselende dikte. Terwijl sommige diepsonderingen aanwezen dat zonder bezwaar een funderingsdiepte van ca. N.A.P. 17 m kon wor den gekozen, bleek deze op andere plaatsen N.A.P. 32,5 m te moeten bedragen. Het stond evenwel vast dat deze grote diepte niet bereikt zou kunnen worden met de normale heimiddelen. De voorkeur ging vanzelfsprekend uit naar een hoger paalpunt- niveau, b.v. N.A.P. 17 a N.A.P. 18 m, waarbij dan, volgens de gangbare inter pretatie van diepsonderingen, palen met een verzwaarde punt toegepast zouden moeten worden. Men vreesde echter dat ook dit minder diepe niveau niet met normale hei middelen voor palen met een verzwaarde punt bereikbaar zou blijken. Voorts werd de mening naar voren gebracht dat door de geringe onderlinge paalafstanden een dus danige verdichting van de ondergrond verkregen zou worden dat daarbij de berekende paalkrachten ook door gladde palen zouden kunnen worden overgebracht. Daar het Laboratorium voor Grondmechanica niet met voldoende zekerheid kon aangeven dat de ongetwijfeld te verwachten verdichting daarvoor inderdaad voldoende zou zijn, werd besloten tot een proef op grote schaal. Deze proef bestond uit het tot N.A.P. 22 m inheien van een veld van 49 gladde be- tonpalen ter plaatse van de toekomstige pijler 9, waar aanvankelijk de toepassing van palen met verzwaarde punt werd overwogen. Voordat met heien werd aangevangen werden negen diepsonderingen uitgevoerd. Na het heien werd wederom een aantal diep sonderingen verricht naast en tussen de palen. Het verschil tussen de eerste en de tweede reeks diepsonderingen was duidelijk en er volgde dan ook uit dat de bereikte verdichting voldoende was om gladde palen te kunnen toepassen. Uit de resultaten van de diepsonderingen volgde voorts dat de palen in groepsverband moesten worden geheid om het grootste nuttig effect van de verdichting te verkrijgen. Daarom werd het oorspronkelijke palenplan gewijzigd en werd vastgesteld de palen in een viertal groepen te plaatsen. De afstand tussen de paalrijen bedroeg nu 1,30 m en de onderlinge paalafstand in de rijen 1,35 m. Het bleek daarbij mogelijk het aantal palen te verminderen tot 436 stuks. Op grond van een theoretische beschouwing werd berekend dat hierbij de kracht in de rivierwaarts geheide palen zou verlopen tussen 93 en 89 ton en de kracht in de zeewaarts geplaatste palen tussen 88 en 83 ton. Tenslotte werden uit de proef conclusies getrokken ten aanzien van de volgorde van het in heien der palen. Uit de resultaten van diepsonderingen die werden uitgevoerd na het gereedkomen van 29 NAP—6.10 -6,20 i - ZAND KLEI 6.30 -6.40 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 16