op- en neergaande beweging van het water zouden daarbij ongewenste buigspanningen in de palen worden geïntroduceerd. De palen worden weggeheid tot aan de waterspie gel; later zullen ze worden afgehakt op 0,50 m boven de onderkant van de funderings plaat. De afgehakte paaleinden, ter lengte van 5 tot 7,50 m, kunnen bij andere werken opnieuw van dienst zijn. Na het heien van de palen wordt de kuip aan de onderzijde afgesloten door een plaat van onder water gestort beton, de z.g. koek. Het storten van de beton onder water geschiedt volgens het injectiesysteem. Hierbij wordt eerst een laag grind aangebracht, die vervolgens door middel van pijpen wordt geïnjecteerd met een mengsel van cement, zand en water en een toeslag om deze mortel wat langer dan normaal 'levend' te houden. De aldus gestorte koek verhardt onder water krimpvrij. Dan wordt de kuip leeggemalen, waarna de rest van de opbouw in den droge kan ge schieden. De dikte van de koek moet zodanig worden bepaald, dat de kuip niet kan gaan drijven. De opbouw van de pijler bestaat uit een funderingsplaat, waarin de funderingspalen worden opgenomen, een hol pijlerlichaam, een afdekplaat en twee kolommen waarop de staalconstructie van de brug komt te rusten. Ook al deze onderdelen worden uitge voerd in gewapend beton. Wanneer de pijler tot boven de waterstand is opgetrokken brandt men de stalen damwand vlak boven de funderingsplaat onder water af. De af gebrande stukken kunnen elders opnieuw worden gebruikt. Van de pijlers 1 t/m 7 komt de onderkant van de ruim 4 m dikke koek op N.A.P. 9,50 m te liggen. De funderingsplaat zal daardoor nauwelijks boven de rivierbodem uitsteken. Dit geeft een rustige waterbeweging rond de pijlers, waardoor de kans op ontgronding beperkt blijft, terwijl de scheepvaart geen hinder van deze constructie zal ondervinden. Het pijlerlichaam zelf wordt enigszins gestroomlijnd. De uitwendige vorm ervan is bepaald in overleg met het Waterloopkundig Laboratorium te Delft op grond van modelproeven. Doordat het lichaam van de pijler hol wordt uitgevoerd is een belangrijke gewichts besparing verkregen. De wanden die in hun geheel 1 m dik zullen zijn worden voorzien van een bekleding met een metselwerk van granietkeien aan de langszij den en van granietblokken aan de koppen. Een dergelijke bekleding heeft tot doel de pijler te be schermen tegen beschadigingen die door ijs en scheepvaart kunnen worden veroor zaakt. De bouw geschiedt als volgteerst wordt een wand gemaakt van gewapend be ton, dan wordt op enige afstand hiervan van de graniet een muur gemetseld en vervol gens wordt tussen beide een vullaag gestort. Pijlers van deze constructie zijn reeds meermalen toegepast, o.a. bij de bruggen bij Moerdijk en Gorinchem. Een vergelijkende berekening heeft uitgewezen dat dit een economische wijze van bouwen is en dat snel en veilig kan worden gewerkt. Bij de berekening van de fundering is uitgegaan van de normale verticale belastingen, namelijk het eigen gewicht van pijler en brug en de gelijkmatig verdeelde mobiele ver keersbelasting. In horizontale richting is gerekend op remkrachten, scheepsstoten en ijsdrukken. Deze krachten worden ten dele door de palen naar de draagkrachtige grondlagen overgebracht. Daarbij kan worden opgemerkt dat het aantal funderings palen voor elke pijler verschillend is, in verband met het feit dat de toegelaten drukken op de ondergrond variëren van 35 tot 50 kg/cm2. Voor een ander deel ontleent de pijler haar stabiliteit tegen horizontale krachten aan de diep in de grond stekende stalen damwand. Een dergelijk damwandscherm maakt de pijler bestand tegen grote ijsdruk ken die in deze richting kunnen worden uitgeoefend. Bovenaanzicht met doorsneden van de pijlers 1 tjm 7 De pijlers 8 t/m 10 komen te staan in een gedeelte van het Haringvliet waarin zich een geul bevindt tot ongeveer 20 m beneden N.A.P. en dat bestemd is voor de doorvaart van de grotere scheepstypen. Door opstorting en bezinking zal de bodem van deze geul plaatselijk tot N.A.P. 15 m omhoog worden gebracht. De funderingsplaten voor de pijlers 8, 9 en 10 worden dieper gelegd dan de overige. De onderkant van de koek komt hier op N.A.P. 13,50 m, terwijl de damwanden tot 23 en 25 m beneden N.A.P. zullen reiken. De constructie en vorm van de pijlers zijn overigens dezelfde In verband met de gesteldheid van de ondergrond moet de paalfundering zeer diep worden aangebracht. Wanneer betonpalen zouden worden toegepast, die tot de water spiegel worden weggeheid, zou de lengte van de palen ontoelaatbaar groot worden. Daarom zal bij de pijlers 8, 9 en 10 gebruik worden gemaakt van stalen kokerpalen, elk ter lengte van 17,50 m, die met behulp van zogenaamde 'oplangers' met het boven eind tot ca. 9 meter onder water worden weggeslagen. De prijs van stalen kokerpalen is weliswaar hoger dan die van palen van voorgespannen beton maar men kan met een geringere paallengte volstaan en bovendien met minder palen, omdat de doorsnede van de paal en daarmee de kracht die op de paal kan worden toegelaten groter is. De kokerpalen worden met dichtgelaste bodem ingeheid en vóór het storten van de funderingsplaat met beton gevuld. Pijler 10 heeft door zijn functie een enigszins afwijkende constructie: tussen deze pijler en de kelderpijler bevindt zich de vrije doorvaartopening met de beweegbare brug. In verband hiermee wordt de damwand aan de doorvaartzijde hoger opgetrokken dan bij de overige pijlers en zal aan deze zijde geen naar buiten uitstekende funderingsplaat worden aangebracht. De granietbekleding kan daardoor achterwege blijven. Wel zullen ten behoeve van de scheepvaart aan de doorvaartzijde tussen N.A.P. 1,30 m en N.A.P.+6 m horizontaal en verticaal hardhouten wrijfgordingen en vulklossen worden aangebracht. De ruimte tussen binnenbetonwand en damwand wordt gevuld met injectiebeton. 39 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 21