zand een hoeveelheid slib door de getijstromen is meegevoerd. Als gevolg hiervan bedroeg in het voorjaar van 1961 de geringste diepte vóór de haven van Stellendam niet meer dan N.A.P. 1,6 m, waardoor het in- en uitvaren van deze haven alleen omstreeks hoogwater mogelijk was. Door het baggeren van een geul ter plaatse zijn hier thans de grootste moeilijkheden voorlopig overwonnen. Een ander punt dat de laatste jaren de vissers grote zorgen geeft is de benedenmond van het Zuiderdiep, waar de aanwezige drempel een zodanige hoogte heeft bereikt dat gedurende lange perioden van het getij de in- en uitvaart onmogelijk is. Reeds in de jaren 1946 en 1954 waren hier moeilijkheden door de aanwezigheid van diepten die minder bedroegen dan N.A.P. 2,5 m. Na 1959 schommelde het bodempeil om N.A.P. 2,0 m, zoals blijkt uit het volgende staatje van de minimumdiepten in het midden van de vaargeul bij de benedenmond van het Zuiderdiep: Wanneer men nu in aanmerking neemt dat de diepgang van het gros van de vissers schepen varieert van 1,5 m tot 2,5 m en dat het gemiddeld peil van laagwater en hoog water resp. 0,8 m minus en 1,0 m plus N.A.P. is, dan is het wel duidelijk dat de meeste schepen alleen gedurende enige uren vóór en na het tijdstip van hoogwater het Zuider diep kunnen in- of uitvaren. Dit betekent in het bijzonder voor de garnalenvissers die dagelijks uit- en thuisvaren wel een zeer groot tijdverlies en een nog verdere verondieping zou ongetwijfeld een voortzetting van de garnalenvisserij uit Stellendam geheel onmogelijk maken. De zee visserij, die voornamelijk uit Goedereede wordt bedreven, zou het nog iets langer kunnen volhouden omdat hierbij wekelijks wordt uitgevaren, zodat het alleen maar tijdens hoogwater kunnen in- en uitvaren voor deze vissers minder bezwaarlijk is. De uitvoering van de werken tot afsluiting vanhet Haringvliet verkeert momenteel in een zodanig stadium dat de voordelen van de beoogde verplaatsing van de vissers havens reeds ten dele kunnen worden gerealiseerd door een gedeelte van de binnen haven thans te maken en daarmede niet te wachten tot de schutsluis en de buiten haven zijn voltooid zoals eerst in de bedoeling lag. Er is reeds een voorlopige verbinding met Stellendam, de woonplaats van de vissers, over de Baileybrug die het Zuider diep kruist. De verbinding met de visgronden zal in dit stadium nog lopen langs de rivierzijde van de grote bouwput naar het Rak van Scheelhoek en vandaar verder naar buiten. Deze vaarweg heeft overal voldoende diepte, zodat mag worden verwacht dat de grootste moeilijkheden voor de visserij het komende jaar zullen zijn wegge nomen. Er is nog een tweede reden om in een vroeg stadium een deel van de binnenhaven beschikbaar te hebben. Deze vloeit voort uit de noodzaak om grote voorraden stort- steen en grof grind aan te leggen voor het maken van de bodembescherming ter weers zijden van de uitwateringssluis, de z.g. stortebedden. Deze stortebedden zullen kunnen worden gemaakt zodra de eigenlijke uitwaterings sluis met schuiven en bewegingsmechanismen gereed is, wat volgens het werkschema in 1964 kan worden verwacht. Alsdan zullen in de stortebedden gedurende een periode van anderhalf jaar enorme hoeveelheden grof grind en stortsteen moeten worden verwerkt. Deze hoeveelheden zijn zo groot dat directe aanvoer uit de groeven de behoefte slechts voor een klein gedeelte kan dekken. In verband met de beschikbare aanvoercapaciteit is het nodig om in 1962 reeds met de vorming van een grote voorraad steen en grind te beginnen. Weliswaar zijn en worden ook op de terreinen aan de werkhaven te Hellevoetsluis enige voorraden aangelegd, maar deze zijn slechts van beperkte grootte. Teneinde het grootste gedeelte van de voorraad dicht bij het werk en bovendien op de meest goedkope wijze te kunnen opslaan, zal in de jaren 1962 tot 1964 het materiaal in de binnenhaven van de schutsluis in het water worden ge deponeerd. Er is hierbij gedacht voor het lossen en later weer opnemen van de zware stortsteen gebruik te maken van drijvende kranen met polypgrijper. Op deze wijze is een goed kope overslag van de steen mogelijk en wordt kostbaar transport zoals dat nodig is bij opslag op haventerreinen vermeden. De ruimte die in eerste aanleg wordt bestemd voor steenopslag bedraagt ongeveer 100 x 175 m. In het volgend jaar zal dit oppervlak nog belangrijk moeten worden uitgebreid. Met de uitvoering van de havengedeelten ten behoeve van visserij en steen opslag zal op zeer korte termijn een aanvang worden gemaakt. Voorlopig wordt wat de visserij betreft volstaan met het maken van ligplaatsen voor de uit ca. 20 schepen bestaande garnalenvloot, alsmede van een 100 m lange loswal ten behoeve van het lossen van zeevis en het laden van ijs. Ook op de wal zijn voorzieningen nodig, waarbij wordt gedacht aan loodsen voor het opbergen van vissersmaterialen, een vismijn en een koelhuisvoorts aan een inrichting voor het droogzetten der schepen. Omtrent deze voorzieningen zullen in een volgend bericht verdere mededelingen worden gedaan. SteJlendamse garnalenvissers op het Zuiderdiep Diepte Diepte Diepte Diepte Datum beneden beneden Datum beneden beneden N.A.P. G.L.W. N.A.P. G.L.W. 22- 4-1960 18 dm 10 dm 27- 2-1961 20 dm 12 dm 21- 6-1960 20 dm 12 dm 29- 5-1961 22 dm 10 dm 8- 8-1960 16 dm 8 dm 11- 7-1961 19 dm 11 dm 15-11-1960 23 dm 15 dm 14 Foto G. de Klerk

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 9