Een uitgebreid boorprogramma heeft veel bekend doen worden over de gesteldheid
van de bodem van de Lauwerszee. Men heeft thans een goed overzicht van de onder
grond ter plaatse van het toekomstige sluitgat en van de ontworpen afsluitdam. Over
het algemeen blijkt de bodem voldoende draagkrachtig te zijn.
Een omvangrijk onderzoek werd gewijd aan de opsporing van bodemmaterialen die
bij de uitvoering van de werken kunnen worden gebruikt, zoals zand, klei, keileem en
potklei. Wat het bodemzand betreft bleek zowel ten aanzien van de fijnheid als van het
slibgehalte een grote afwisseling voor te komen. Over het algemeen is tot op grote
diepte zand aanwezig, de korrels zijn echter vrij fijn.
Reeds omstreeks 1952 werden op winbare diepte in de onmiddellijke omgeving van
Oostmahorn grote voorraden keileem en potklei ontdekt. Later bleken deze materia
len ook voor te komen in de omgeving van de te maken kunstwerken en havens in de
afsluitdam. Over de herkomst en de bruikbaarheid van de potklei zijn de meningen
nog steeds verdeeld. Dit materiaal, een taaie, donkergekleurde stopverfachtige massa,
wordt in de lucht spoedig zo hard als steen. In zeewater blijft het een goede samenhang
vertonen, maar in zoet water valt het spoedig uit elkaar. In 1955 is een eerste proef
genomen met het baggeren van dit materiaal. Hierbij is gebleken dat de potklei een
behoorlijke weerstand heeft tegen golfslag; de gewonnen keileem was voor een deel
vrij zanderig.
Proeven, die werden verricht door het Laboratorium voor Grondmechanica, hebben
niet voldoende uitsluitsel kunnen geven omtrent de verwerkbaarheid en de waterbouw
kundige eigenschappen van deze materialen. Bij het maken van de werkhaven in het
Bootsgat bij Oostmahorn zal echter de nodige ervaring met de toepassing ervan ver
kregen kunnen worden.
In 1952 werd een onderzoek verricht naar de waarde van de grondsoorten in de Lau
werszee voor landbouwkundige doeleinden. De resultaten zijn in een kaart verwerkt
die in latere jaren, wat bepaalde gedeelten zoals de landaanwinningsvakken betreft, is
bijgewerkt.
De oevers en de bodem van verschillende kleine geulen zijn volledig afgeboord met het
oog op eventuele kleiwinning en aanplanting van riet.
Een bijzondere moeilijkheid bij het verrichten van metingen in de Lauwerszee vormde
het vraagstuk van een voldoende zuivere plaatsbepaling. Het gebied is te uitgestrekt
(ongeveer 9 bij 12 km) dan dat voor de plaatsbepaling regelmatig gebruik kan worden
gemaakt van vaste verkenmerken, zoals kerktorens e.d. op de wal, ook al omdat het
zicht vaak tot enkele kilometers beperkt blijft. In overleg met de Meetkundige Dienst
van de Rijkswaterstaat werd daarom in 1955 een driehoeksnet voor de Lauwerszee
opgemaakt, waarvan de zijden niet meer dan H a 2 km bedragen. De hoekpunten
van dit net zijn gemarkeerd door houten bakens, die terwille van een goede zichtbaar
heid van roodgeverfde tekens zijn voorzien.
De Lauwerszee is vrijwel elk jaar enige dagen met ijsschotsen bedektongeveer eens
in de vijf jaar treedt een vrij langdurige periode van zware ijsgang op. Met het oog
hierop worden alle bakens, golfpalen waarop registratieapparatuur is aangebracht e.d.
vlak voor de winter weggenomen en in het vroege voorjaar weer geplaatst.
Behalve over de Lauwerszee zelf moesten ook gegevens worden verzameld over het
50
omringende land. Met behulp van luchtkartering werd daartoe een volledige kaart van
het randgebied gemaakt.
Het onderzoek naar de waterstaatkundige toestand van dit randgebied heeft veel
inspanning gekost. Vooral het bepalen van de waterafvoeren door de uitwaterings
sluizen en stroomkanalen naar de Lauwerszee en het berekenen van de te verwachten
toevloeiing van water naar de Lauwerszeeboezem, wanneer de afsluiting voltooid
zal zijn, vormden een moeizame arbeid, waaraan de provinciale waterstaatsdiensten
van Groningen en Friesland een groot aandeel hebben gehad. Door de Rijkswater
staat werd een onderzoek ingesteld naar de kwaüteit van het naar de Lauwerszee
afstromende oppervlaktewater. In 1957 kwam een rapport over de kwaliteit van het
water in de boezem van Friesland gereed, enkele jaren later volgden rapporten over
het waterschap Hunsingo en het waterschap Westerkwartier.
Zowel van het oppervlaktewater als van het grondwater werd het chloridegehalte
vastgesteld. In 1956 zijn door de Dienst der Zuiderzeewerken ten behoeve van het
grondwateronderzoek geo-elektrische metingen verricht.
De wisselingen in de grondwaterstanden in het aan de Lauwerszee grenzende gebied
zijn over een grote uitgestrektheid geobserveerd. Na overleg met de Cultuurtechnische
Dienst werden daartoe 129 grondwaterstandsbuisjes geplaatst.
Tenslotte strekte het onderzoek zich ook uit tot de kwaliteit, de hoogte en alle andere
factoren die de sterkte van de bestaande zeedijken beïnvloeden, waarbij tevens aan
dacht is geschonken aan de gevolgen die een eventuele dijkdoorbraak zou kunnen
hebben.
Omdat de tijd van voorbereiding vrij ruim is geweest, konden op tal van gebieden
bevredigende waarnemingen worden verkregen. Het aantal verzamelde gegevens is
thans zo groot dat een voldoende zekere grondslag aanwezig is om de plannen hierop
te kunnen baseren.
51