Verticaal opname van de mond van de Brielsche Maas bij laagwater in 1934
1948
Dwarsprofiel A-A (situatie pag.
-Bm
Km
25) van de Brielsche Maas in 1857 en in 1948
ROZENBURG
a'
VOORNE
A
ROZENBURG
A
VOORNE
A
+1 m
NAP
—1 m
-2m
3m
-4m
5m
-6m
Over de vroegere ontwikkeling van het mondingsgebied en zelfs over de toestand on
middellijk vóór de afsluiting zijn maar weinig gegevens beschikbaar. Uit de peilkaarten
van de Dienst der Hydrografie en van de Rijkswaterstaat blijkt dat de Brielsche Maas
in de loop van de jaren een steeds geringer doorstroomprofiel heeft gekregen. In de
periode die onmiddellijk voorafging aan de sluiting was het verloop van de hoofdgeul
zoals aangegeven wordt door de lijn I-H op de bijgaande figuur. Het noordwestelijke
gedeelte van de Brielsche Maasmond droeg de naam Sluissche Gat en volgde de oever
van Rozenburg, het zuidoostelijke gedeelte heette, evenels de in het verlengde ervan
liggende vloedschaar III, Brielsche Gat.
De getijstromen volgden in het algemeen de hoofdgeul en concentreerden zich dus
in het noordelijke deel van de mond. Uit de snelheidskrommen blijkt dat ook de ver
hangen gedurende het grootste deel van de getijcyclus in de hoofdgeul het sterkst zijn
geweest. Golven uit de Noordzee bereikten de kom achter de platen Pi en P2 slechts
in geringe mate, daar de golfenergie door de branding op deze platen zeer sterk werd
verminderd. Het zand dat door de golven over de platen in het estuarium werd ge
bracht verdween weer voor het grootste deel met de ebstroom in de richting van de
Maasvlakte.
Door de afsluiting van de Brielsche Maas werd een groot kombergingsgebied, alsmede
de afvoer van opperwater langs deze rivier afgesloten. Hierdoor namen de getij
stromen in de buitenmond van deze zeearm met ca. 70 af. De overblijvende stroming
betreft alleen de komvulling en komlediging van een klein getijdegebied dat buiten de
afsluiting is gebleven. Zo mogelijk nog ingrijpender was echter de verandering die
ontstond in de verdeling van de getijstromen over de belangrijkste geulenhet Sluissche
Gat en het Brielsche Gat. De vroegere hoofdgeul, het Sluissche Gat, verzorgt thans
eigenlijk alleen nog maar de ebafvoer van een sterk gereduceerde hoeveelheid getij
water. De eveneens sterk afgenomen aanvoer bij vloed vindt in hoofdzaak plaats door
het Brielsche Gat. Als gevolg hiervan is het vloedvolume van het Brielsche Gat, dat
vroeger verhoudingsgewijs slechts weinig te betekenen had, iets toegenomen. De
ebstroom door dit gat is echter, evenals de vloedstroom door het Sluissche Gat, ver
waarloosbaar klein geworden.
De verandering in de stroomverdeling over de geulen is het gevolg van wijzigingen in
de verhangen van de waterspiegel. De verhangen van zee naar de Brielsche Maas en
27