heden en dus ook de transportcapaciteit van het water zozeer zijn verminderd dat
zelfs het slib de gelegenheid kreeg te sedimenteren.
Uit de jaarlijkse lodingen is gebleken dat de sedimentatie in het gehele gebied aan
vankelijk een zeer snel verloop heeft gehad en dat zij daarna geleidelijk is afgenomen.
De grootste sedimentatiesnelheid die gemeten werd kwam voor in de periode septem
ber 1951-mei 1952 en bedroeg gemiddeld 300 000 m3 per maand (3,6.10® m3 per jaar).
Het is mogelijk dat deze snelheid in de periode onmiddellijk na de sluiting nog groter
is geweest, doch een stellige uitspraak kan hierover niet worden gedaan aangezien op
dat tijdstip geen lodingen zijn uitgevoerd.
uitbouw
25dm-NAP
sedimentatie
erosie of zeer
langzame sedimentatie
Schematische voorstelling van de sedimentatie en erosie
in het Brielsche Gat in relatie tot de diepte
sedimentatie
32
V 1SLUISCHE GAT
I l
VOORN
Sedimentatie- en erosiegebieden in de mond van de afgesloten Brielsche Maas, 1959
ROZENBURG
BRIELSE MEER
TOELICHTING
I I geen verandering O erosie
t .1 5-20 dm sedimentatie NAP
20-40 dm NAP-20dm
IlliÜil 40-60dm .grens
H 5 70 dm begroeiing
De lodingen hebben uitgewezen dat de sedimentatie hoofdzakelijk heeft plaatsgevon
den in de geulen. Voor de relatief geringe sedimentatie op de platen zijn twee oor
zaken aan te wijzen. De eerste vloeit voort uit het feit dat voor de vulling van de gehele
vloedkom ook water moet toestromen over de ondiepten, wat op enkele plaatsen zelfs
met uitschuring is gepaard gegaan. De tweede oorzaak is dat golven die over de
Westplaat de kom bereiken, maar vooral de plaatselijk gevormde windgolven, het
fijnste materiaal tot op diepten van ongeveer 2,5 m beneden N.A.P. in beweging
houden en aldus beletten zich af te zetten.
Het sedimentologisch onderzoek van het gebied wordt verricht aan de hand van
grijpermonsters, steekmonsters en steekboringen. De korrelgrootteanalyses van deze
monsters hebben bevestigd dat de snelle sedimentatie in de geulen vooral uit slib-
afzettingen bestaat. Het fijnste materiaal wordt nabij de afsluitdam aangetroffen. Uit
de profielen van de steekboringen blijkt echter dat ook zandlaagjes daar kunnen
worden afgezet. Dit feit is alleen te verklaren door aanvoer van dit materiaal tijdens
stormen. Het sedimentatiemateriaal dat op de platen achterblijft is grover, wat zowel
kan wijzen op grotere stroomsnelheden op die plaatsen als op golf invloed. Het grofste
materiaal bevindt zich in de mond van het Brielsche Gat, met name op de oever van
Voorne waar de branding van de uit het zuidwesten komende golven nog sterk is. De
korrelgrootte van dit zand komt overeen met wat gevonden wordt in de erosiegebieden
aan de westzijde van de Westplaat en aan de zuidwestkust van Rozenburg.
De grote hoeveelheden slib die in de mond van de kom van de Brielsche Maas zijn
afgezet bemoeilijken het opmaken van een betrouwbare gewichtsbalans van het aan
gevoerde materiaal. De lodingen hebben immers betrekking op een aan klink onder
hevige bodemlaag van niet nader te bepalen dichtheid. Als gevolg hiervan is het
mogelijk dat de hiervoor besproken geleidelijke afname van de sedimentatiesnelheid
in feite slechts schijn is en veroorzaakt wordt door de inklinking van de sliblaag.
Het is immers niet aannemelijk dat de nagenoeg even groot gebleven watermassa,
die de kom bij vloed vult, een met de tijd regelmatig afnemend slibgehalte zou be
zitten. Evenmin zijn er aanwijzingen dat het slib onder de huidige hydraulische om
standigheden bij eb weer grotendeels wordt afgevoerd.
Na 1959 zijn de verondiepingen in de vloedkom niet meer uitsluitend een gevolg ge
weest van de natuurlijke ontwikkeling. Na dit tijdstip werden verschillende miljoenen
kubieke meters slib aangevoerd als gevolg van grondverzetswerkzaamheden ten be
hoeve van de haventerreinen in het Europoortgebied. Het slibhoudende transport
water werd vrijwel geheel op dit mondingsgebied gespuid.
Het resultaat van de hydrologische en sedimentologische onderzoekingen in het
mondingsgebied van de Brielsche Maas kan als volgt worden samengevat. De aan
passing van het zeewaartse gedeelte van de afgesloten Brielsche Maas aan de hydrau
lische omstandigheden na de afsluiting is na 10 jaar nagenoeg beëindigd. Tussen de
vorm en de afmetingen van de geulen enerzijds en de waterbeweging anderzijds is een
evenwicht ontstaan. Als gevolg van de aanpassing van de geulen is een, overigens niet
ernstige, erosie van de kust van Rozenburg geconstateerd.
De sedimentatie in de vloedkom bestaat voornamelijk uit slib. Zij neemt vermoedelijk
slechts schijnbaar met de tijd af. De kom wordt tegen de Noordzeegolven beschermd
door een na de afsluiting gevormde langgerekte zandplaat, die aan de zeezijde uit
betrekkelijk grof zand bestaat.
33