D. De werken tot indijking van de Lauwerszee Het tracé van de afsluitdam en het ontwerp voor het sluizen- en havencomplex aan het Oort Op de plaats waar de afsluitdam door de Lauwerszee zal worden aangelegd bevinden zich een aantal zandplaten, gescheiden door geulen. In de figuratie van dit stelsel hebben zich in de loop van de jaren langzame veranderingen voorgedaan. De algemene situatie is echter in beginsel niet sterk gewijzigd. Het Vaarwater naar Oostmahorn vormt de hoofdgeul van de Lauwerszee. Vier kilometer ten noorden van Oostmahorn verenigt deze geul zich op het wad met het Oort tot de Zoutkamperlaag, die in het zeegat tussen Ameland en Schiermonnikoog uitmondt. Een kleinere geul, het Nieuwe Robbengat, doorsnijdt de Ballastplaat in het noorden van de Lauwerszee en mondt uit op het punt waar het Vaarwater naar Oostmahorn en het Oort samenkomen. Bij de bestudering van de wijzigingen die de geulen sinds 1832 hebben ondergaan is ge bleken dat het Oort vrijwel niet van plaats is veranderd, wellicht onder invloed van vaste lagen in de ondergrond. Ook de ligging van het Vaarwater naar Oostmahorn is min of meer constant gebleven, onder invloed van de vooruitstekende en verdedigde kaap die de Friese kust vormt ter plaatse van Oostmahorn. In het mondingsgebied van het genoemde Vaarwater, het Oort, de Zoutkamperlaag en het Nieuwe Robbengat zijn echter in de loop van de jaren aanzienlijke verschui vingen voorgekomen, die grotendeels, naar mag worden aangenomen, het gevolg zijn geweest van transport van bodemmateriaal van west naar oost. De uitmonding van het Vaarwater is steeds verder naar het oosten opgedrongen, totdat tussen 1903 en 1921 een nieuwe westelijke geul zich een weg naar het Oort geeft gebaand. Het Nieuwe Robbengat werd pas in de tweede helft van de vorige eeuw gevormdhet is nog voort durend aan wijzigingen onderhevig, zoals blijkt uit een vergelijking van de diepte- lijnen uit de jaren sinds 1955. Het spreekt vanzelf dat de keuze van het tracé van de afsluitdam mede in belangrijke mate is bepaald door de veranderingen die als gevolg van de afsluiting in het geulen stelsel verwacht worden. Nadat vele peilingen en stroommetingen waren verricht heeft de Wiskundige Afdeling van de Directie Waterhuishouding en Waterbeweging van de Rijkswaterstaat getij berekeningen uitgevoerd, waaruit is gebleken dat de ligging van het Oort en van de Zoutkamperlaag na de afsluiting vrijwel ongewijzigd zullen blijven. Als gevolg van een te verwachten verschuiving van het wantij achter Schier monnikoog over ongeveer 3 km naar het oosten zal het Oort een iets grotere hoeveel heid water moeten verwerken, waardoor de afmetingen van deze geul enigszins zullen toenemen. In sterke mate heeft de aanwezigheid van het Nieuwe Robbengat de bepaling van het tracé beïnvloed. Aanvankelijk werd overwogen de afsluitdam geheel ten zuiden van deze geul en haar vertakkingen aan te leggen. In een later stadium van de voorberei dingen bleek echter dat de in de afsluitdam opgenomen schutsluis en uitwaterings sluizen in ieder geval moeten worden geplaatst nabij de zuidelijke oever van het Oort en de Zoutkamperlaag. Wanneer zij enige kilometers van de genoemde geulen ver wijderd blijven kan worden verwacht dat zich ten noorden daarvan een zandbank zal vormen, waarin slechts met veel moeite en kosten een voldoende ruime scheep vaart- en uitwateringsgeul kan worden opengehouden. De spuistroom van de uit wateringssluizen, die gedurende de zomermaanden zeer gering zal zijn, kan evenmin voor een geul van voldoende diepte zorgen. Dienovereenkomstig diende het tracé van de afsluitdam ter plaatse van de sluizen een noordelijke ligging te krijgen. Omdat de nabijheid van bevaarbaar water bovendien wenselijk is met het oog op de uit voering werd tenslotte definitief aan het noordelijke tracé de voorkeur gegeven. Het grootste gedeelte van de ontworpen afsluitdam ligt thans in de nabijheid van het Vaar water naar Oostmahorn, het Oort en het Vierhuizergat, een zijgeul van het Oort. De gedeelten van de dam die zullen aansluiten aan de kust van Friesland en Groningen konden evenwel niet anders worden getraceerd dan op voor baggermateriaal onbe reikbare plaatsen. De totale in te dijken oppervlakte bedraagt 9100 ha. Bij een normale waterstand op de toekomstige Lauwerszeeboezem van ongeveer 90 cm beneden N.A.P. zal daarvan bijna 6500 droogvallen. Met het oog op een goede toestroming van water uit de Lauwerszeeboezem dienen de sluizen in of vlak bij het Vaarwater naar Oostmahorn te worden gebouwd. De eerste Veranderingen in het geulenstelsel tussen 1854 en 1958 42 s&r SCHIERMONNIKOOG BRAK2AND JT KAM PERL A AG O05TMAHORN j 1054 KUSTL'JN N.A.P -5m L'JN HOOGWATERL'JN 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1962 | | pagina 23