B. De werken langs de Westerschelde, de kust van Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren De aanleg van de afsluitdijk in het Zuid-Sloe In het Driemaandelijks Bericht nr. 18 is een bijdrage opgenomen over de aanpassing van de hoogten van waterkeringen langs de Westerschelde aan de peilen die door de Delta commissie voor dit gebied zijn vastgesteld. Een onderdeel van deze werkzaamheden wordt gevormd door de verbetering van de waterkering rond het Zuid-Sloe. Het Sloe was in de middeleeuwen een ook voor de scheepvaart belangrijke geul, welke de scheiding vormde tussen Walcheren en Zuid-Beveland. Deze geul had verschillende zij armen die zowel op Zuid-Beveland als op Walcheren diep het land indrongen. Onder meer als gevolg van inpoldering van deze zijarmen nam het Sloe in de loop der jaren in beteke nis af en verondiepte de geul. In 1871 werd het Sloe ten behoeve van de aanleg van de spoorlijn van Roosendaal naar Vlissingen afgedamd. Na de aanleg van deze Sloedam zijn zowel het noordelijke als het zuidelijke gedeelte van het Sloe zeer snel verondiept en vorm den zich aan weerszijden van de dam uitgebreide schorgebieden, wat nog in de hand werd gewerkt door de landaanwinningswerken die daar werden ondernomen. Na de Tweede Wereldoorlog waren de schorgronden ten zuiden van de Sloedam rijp voor in poldering en in 1949 kon een gedeelte van het Zuid-Sloe ter grootte van 481 ha worden ingedijkt (de Quarlespolder). Reeds voor de stormvloed van 1 februari 1953 waren plannen in voorbereiding om ook het overblijvende gedeelte van het Zuid-Sloe in te polderen. Na de stormramp werden deze gecombineerd met de plannen tot verbetering van de hoog waterkering, op grond van artikel 1, sub b, van de Deltawet. Toen evenwel besloten werd tot de aanleg van een zeehaven in het Zuid-Sloe met buitendijkse industrieterreinen moes ten deze plannen worden gewijzigd. Teneinde over voldoende ruimte te beschikken voor de zeehaven en de bijbehorende industrieterreinen moest de afsluitdijk meer landwaarts worden ontworpen dan aanvankelijk wast vastgesteld. Het in te polderen gebied in het Zuid-Sloe werd hierdoor beperkt tot rond 160 ha. De lengte van de afsluitdijk is thans bepaald op ruim 2 km. De zeedijken die aan weerszijden op de afsluitdijk aansluiten wor den verhoogd en verzwaard; op Walcheren betreft dit een gedeelte ter lengte van ruim 2 km, op Zuid-Beveland een gedeelte ter lengte van 1,4 km. De buitendijkse industrieterreinen zullen moeten worden opgehoogd tot N.A.P. 4,5 m a N.A.P. 5 m, teneinde ook bij stormvloeden geheel watervrij te zijn. De aanwezigheid 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1962 | | pagina 41