val. Deze geringere waterhoeveelheid wordt achter de dam over dezelfde diepte uitge spreid als in het eerste geval en bereikt dus uiteindelijk het einde van de bezinking mei een geringere snelheid. De hoeveelheden water die per tijdseenheid over de drempel stromen zullen inderdaad geringer worden naarmate de dam hoger wordt opgebouwd. Deze afname van het debiet vormt blijkens het voorgaande uit een oogpunt van ontgronding een tegenwicht tegen de steeds groter wordende snelheden. Deze beschouwing maakt weliswaar aannemelijk dat met de grootste stroomsnelheden niet altijd de grootste ontgrondingen behoeven samen te gaan, doch zij verschaft geen uitsluitsel omtrent de vraag wanneer nu wel de grootste aanval op de bodem is te ver wachten. Behalve de verhouding tussen de damhoogte en de geuldiepte, het debiet en de stroomsnelheid zijn in dit verband ook nog andere factoren van belang, die theoretisch niet gemakkelijk in rekening kunnen worden gebracht. Daarom werd in het waterloop kundig laboratorium te Delft een groot aantal modelproeven uitgevoerd, waarbij de ont grondingen onder alle mogelijke omstandigheden nauwkeurig werden onderzocht. Uit de resultaten van dit onderzoek werd afgeleid dat de ontgrondingen in het geval van geleidelijke sluiting van de Oosterschelde en het Brouwershavensche Gat bij hoger wor dende drempel zullen toenemen tot de damhoogte ongeveer 3A van de waterdiepte be draagt. Daarboven neemt het ontgrondingsgevaar bij toenemende drempelhoogte weer af. De diepte van de drempel in het wintersluitgat is bij de caissonsluiting gebonden aan een praktische maat voor de hoogte van de caissons. Bij de afsluiting van het Veersche Gat lag de drempel van het wintersluitgat op een diepte van N.A.P. - 10 m. Zou men deze diepte ook willen aanhouden bij afdamming van een geul, waarvan de bodem op N.A.P. - 40 m is gelegen, dan zou dit dus betekenen dat gedurende de gehele winter een drempelhoogte aanwezig is die ongeveer 3A van de waterdiepte bedraagt. Men zou dus moeten rekenen op sterke ontgrondingen gedurende een lange periode. Natuurlijk kan men hierin enige verbetering brengen door de hoogte van de caissons te vergroten. Dit is echter niet on beperkt mogelijk, zodat men toch altijd een ongunstige stroomaanval gedurende de winter zal moeten accepteren. Bij geleidelijke sluiting van een diepe geul bestaat deze moeilijkheid niet. Men kan de drempel hierbij aanpassen aan de diepte van de geul en aldus bereiken, dat de grootste stroomaanval op de bodem slechts gedurende korte tijd optreedt nl. alléén gedurende een 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1962 | | pagina 18