Overzet- en beurtveren
Tussen de eilanden bestonden ook op andere plaatsen dan de hierboven aangeduide veer
diensten. Zoals ieder jaar in het Provinciaal Verslag van Zeeland werd opgemerkt: 'Tot de
overvaarten worden steeds stoom-, zeil- en roeivaartuigen gebezigd wier toestand jaar
lijks door de daartoe door ons benoemde keurmeesters wordt onderzocht'. Hetzelfde gold
in de andere provincies. Het type van veerschip dat gebruikt werd was wel zeer ongelijk.
Reeds in 1821 werd een stoombootveer tussen Willemsdorp en Moerdijk ingesteld, tot 1888
werd de vaart tussen Rozenburg en Maassluis nog met een zeilscheepje ('hengst'), een roei
boot en een schietschouw verzorgd, tussen Brielle en Rozenburg voer zelfs tot 1916 alleen
een roeiboot.
Behalve de overzetveren kende men in het Deltagebied ook de beurtvaart evenals nog
andere, vrijere vormen van verkeer en vervoer. Het gehele systeem van vervoer bevond zich
in een overgangsperiode, die ook wettelijk tot wrijvingen aanleiding gaf. De overzetveren
berustten veelal op heerlijke rechten die ook na de tijd van de Republiek der Verenigde
Nederlanden waren gehandhaafd (en ten dele zelfs thans nog gelden). De beurtvaart
was voor het gehele land geregeld bij Koninklijke Besluiten van 1818, die aanpasten bij
regelingen uit de tijd der Republiek. De vaart, toen nog met zeilschepen (en op smalle
kanalen met trekschuiten) onderhouden, was in sterke mate van de weersomstandigheden
afhankelijk en daardoor riskant. Als compensatie werd daarom aan een beurtschipper
tussen twee of meer plaatsen een monopolie toegekend, wat weer meebracht dat de over
heden der betrokken plaatsen de reglementen vaststelden, op welker naleving door de
magistraten aangewezen commissarissen toezicht hielden, terwijl vrachtprijzen, dagen en
uren van vertrek onderworpen waren aan goedkeuring door de belanghebbende Kamer
of Kamers van Koophandel.
Stoombootdiensten
Deze voorschriften werden reeds in 1818 als remmend ondervonden en daarom werd aan
ten hoogste drie, zich voor dit doel verenigende personen toegestaan buiten de veerdien
sten om hun eigen goederen van de ene naar de andere plaats te vervrachten. Dit was
het begin van het eigen vervoer. Dit begrip werd veelal zeer ruim uitgelegd en mede daar
door kon de stoomvaart zich sterk uitbreiden.
De wetgeving paste zich daarbij aan met wetten van 1841 en 1846. Na verkregen concessie
mochten stoombootdiensten worden ingesteld die veel vrijer waren dan de beurtdiensten.
Zij stonden niet onder gemeentelijke controle, mochten een aantal plaatsen tussen hun
begin- en eindpunt aandoen voor het lossen en laden van goederen en het opnemen en af
zetten van passagiers en hadden geen monopolistisch recht tot vervoer tussen deze plaat
sen. Dit laatste had vaak scherpe concurrentie tot gevolg, wat tot lagere prijzen dan in de
beurtvaart en ook tot betere diensten leidde.
Dat de stoomvaart reeds vroeg betekenis kreeg blijkt, behalve uit de reeds vermelde veer
verbinding Willemsdorp-Moerdijk, o.a. ook uit het feit dat reeds in 1817 een eerste ge
regelde verbinding per stoomboot tussen Rotterdam en Antwerpen tot stand kwam. Vooral
na 1841 werden steeds meer concessies tot instelling van stoombootdiensten verleend,
waartegenover aan vele houders van beurtdiensten toestemming werd gegeven hun dien
sten te staken.
Het gevolg was dan ook dat de aanwezigheid van een monopoliehoudende beurtvaart-
dienst tussen bepaalde plaatsen door de gebruikers veelal als een nadeel werd onder
vonden. Ter illustratie volgt hier een opmerking uit het Provinciaal Verslag van Zuid-
60