De ontgrondingstijddiagrammen kunnen als basis voor de vergelijking van de verschillen
de oplossingen worden gebruikt. Hierbij dient men te bedenken dat iedere lijn alleen gel
dig is voor een bepaalde afvoertoestand. Een hogere afvoer zal een sterkere mate van ont
gronding veroorzaken. Men moet dus van tevoren door middel van een randvoorwaarde
onderzoek nagaan op welke wijze verschillende afvoercondities in rekening gebracht
moeten worden.
Voor de vormgeving van het benedenstroomse einde van het stortebed is ook de grootte
van de hoek van de aanzethelling van het talud belangrijk. Deze helling, die o.m. wordt be
paald door de afvoercondities van de sluis, neemt - zij het in geringe mate in waarde
toe met de tijd.
Het onderzoek heeft tenslotte uitgewezen dat een horizontaal stortebed met de bovenkant
op een diepte van N.A.P. 13,50 m het meest geschikt is. Dit is enigszins in strijd met vroe
gere opvattingen, waarbij ervan werd uitgegaan dat het wenselijk is dat de stroom in de
diepte gespreid wordt om een geringe stroomsnelheid te verkrijgen en de eroderende
werking te beperken.
Behalve de grootte van de gemiddelde stroomsnelheid heeft nl. ook het turbulentiepatroon
van de stroom invloed op de ontgronding. Bij aflopende stortebedden blijkt de ontgron
ding hierdoor te worden gestimuleerd. Men maakt onderscheid tussen micro- en macro
turbulentie, afhankelijk van de grootte van de optredende wervels. Vooral de macroturbu
lentie is in het onderhavige geval vermoedelijk van groot belang. Een horizontaal storte
bed heeft, in het bijzonder wanneer het benedenstroomse einde ruw is, een afbrekende in
vloed op deze turbulentie.
Bij een dergelijk stortebed is weliswaar de absolute waarde van de ontgronding groter dan
bij een aflopend stortebed; in het laatste geval zijn echter de diepte van de ontgrondings-
kuil, gemeten van de waterspiegel af, en de aanzethelling van het talud belangrijk groter.
In het model werd verder nagegaan in hoeverre de ruwheid van de bovenkant van het
stortebed van invloed is op de ontgronding. Vastgesteld kon worden dat, wat het gedeelte
van het stortebed betreft dat aansluit aan de sluis, de ruwheid hiervan geen rol van beteke
nis speelt.
De ruwheid van het benedenstroomse einde bleek echter wel van 'invloed te zijn op de ont
gronding. In het bijzonder werd gevonden dat een grote ruwheid van het benedenstroomse
192