Door het inblazen van lucht werd de zak tegen de wand gedrukt. Deze druk werd practisch
gedurende de gehele vultijd gehandhaafd. De overdruk in de zak bleef behouden door
de uitmonding van de silo door middel van een rubber overgangsstuk aan te sluiten op
de vulopening van de zak, die, zoals gezegd, in een vaste kraag steunde. Tijdens het
vullen met zand werd tevens een hoeveelheid water in de zak toegelaten. Deze hoeveel
heid werd zodanig gedoseerd, dat het, samen met het in het aardvochtige zand reeds
aanwezige water, driekwart van het poriënvolume van het droge zand vulde. Het water
werd onder in de zak toegevoerd teneinde te voorkomen, dat daar lucht in de poriënj
opgesloten zou blijven.
Na het vullen werd de schacht, die op een wagentje stond, onder de silo vandaan gereden
en werd op de kraag een zuignap gezet, die op een vacuumpomp werd aangesloten. Na
het bereiken van een onderdruk van 70 cm kwik, die enige minuten werd onderhouden,
kon door een trechter via de zuignap een gelatinebrei op het zand worden toegelaten.
Deze gelatine diende om de poriën van de bovenste laag zand in de hals van de zak lucht
dicht af te sluiten. Na het afsluiten van de zuigleiding werd de zuignap afgenomen. Ver
volgens werd met een hoogfrekwent handlasapparaat de hals luchtdicht afgesloten. Deze
spanzandzakken werden op dezelfde manier op de terp gestort als de drie andere mate
rialen.
Bevindingen
Met de vier stortmaterialen zijn de vier parten van de terp bestort.
Het laten vallen van de eenheden is, per vak, zo goed mogelijk van één punt uit geschied,
om te kunnen nagaan welke helling de taluds zouden verkrijgen bij het laten vallen van
deze materialen vanaf de kabelbaan. Uit de aard der zaak zullen door de aanwezigheid
van de dam verhoogde stroomsnelheden hierbij een rol gaan spelen. Deze traden bij de
proef niet op.
De door het materiaal gevormde hellingen bleken achtereenvolgens voor zandzakken,
zakken gestabiliseerd zand en zandasfaltkluiten te zijn 1 If, 1 en 1 2. Bij de span
zandzakken kwam vrij veel breuk voor als gevolg van onvolkomenheden in de lassen.
306