onbeduidende smalle vloedschaar die van 1958 tot 1961 echter breder en dieper werd - zeer vermoedelijk ruimer geworden zijn. Ook zou vermoedelijk de toestand van ca. 1855 (zie nr. 4 Driemaandelijkse Berichten) weer zijn ontstaan. De cyclus kan geschat worden op ongeveer 120 jaar (ca. 1855 tot 1975). De eerste tekenen, die wezen op het vormen van een nieuwe 'Plaat van Oude Tonge', waren reeds zichtbaar. De verzamelde gegevens wijzen erop, dat het proces zich herhaald zou hebben. Een vernauwing van het Noorder Slaak tussen 1958 en 1961 ging gepaard aan een snelle groei van de drempel tussen de vloed- en ebschaar. Het uiteenvallen van een te breed wordende geul in een vloed- en een ebschaar veroorzaakte dus het zich telkens herhalende verschijnsel. Door het afsluiten van de zuidelijke Grevelingen in april—mei 1962 werd een einde gemaakt aan de natuurlijke ontwikkeling van dit gebied. Daarmee werd ook een verdere 'verwildering' van het Noorderslaak onmogelijk gemaakt. Het stroombeeld in dit gebied werd totaal gewijzigd. Thans immers stroomt geen vloed water meer uit het Zijpe naar de Bocht van St. Jacob en, omgekeerd, ook geen ebwater meer terug. Een verruiming van het Noorder Slaak werd in de zomer van 1961 reeds bereikt door het zuigen van zand, waarmede het damvak op de Plaat van Oude Tonge werd gemaakt. De verwachte grote natuurlijke verruiming werd door deze kunstmatige verruiming reeds gedeeltelijk voorbereid. Het gemiddelde profieloppervlak van de geul nam tussen mei 1962 en mei 1963 toe met ongeveer 2530 procent. In de figuren zijn weergegeven de lijnen van GLLWS-50 dm van de peilkaarten van mei 1961, september 1962, mei 1963 en oktober 1963, waaruit de verruiming over de drie perioden duidelijk blijkt. Tevens zijn de lijnen van GLLWS-50 dm van dezelfde peilkaarten aangegeven; vooral de ebschaar ontwikkelt zich snel (in wes telijke richting). De aantasting van de zuidelijke rand van de Plaat van Oude Tonge was gedurende de jongste periode van mei '63-oktober '63 sterker dan voordien het geval was. De centrifugale kracht veroorzaakt voorts een uitbochting van het Noorderslaak. Deze zal door toenemende stroomsnelheden sterker worden na het voltooien van de Grevelin- gendam. Hierdoor zal de gehele zuidelijke oever van de Plaat van Oude Tonge aangetast kunnen worden. Voorspellingen omtrent het tempo van de verruiming en de uitbochting zijn moeilijk te geven. Als in 1964 ook de noordelijke Grevelingen zal zijn afgesloten zal, blijkens modelproeven en berekeningen, de toeneming van de stroom in het Noorder Slaak merkbaar zijn. Ontwikkeling van de profielen in de omgeving van het noordelijke sluitgat van de Grevelingen als gevolg van het gereedgekomen damgedeelte De in mei 1961 begonnen bouw van het damvak op de Plaat van Oude Tonge veroor zaakte reeds een vrij sterke achteruitgang van de noordoostelijke 'uitloper' van de Bocht van St. Jacob aan de oostzijde van het damtracé. Het profieloppervlak was ter plaatse van de raaien 1, 2 en 3 enkele maanden na het gereedkomen van het damvak reeds met een gemiddelde van ongeveer 10 procent afge nomen. Tussen augustus 1961 en september 1962 was de achteruitgang van de noordelijke geul in dit gebied door het afsluiten van de zuidelijke Grevelingen (april-mei 1962) nog aanzienlijk groter, namelijk gemiddeld ongeveer 20 procent. Van september 1962 tot april 1963 ging het profiel over een kort tijdsbestek nog achteruit 342

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 12