zijn zowel deze stroombestendigheid als de ontgrondingen onderwerp geweest van syste
matisch onderzoek in het Waterloopkundig Laboratorium te Delft en in de Noordoost
polder. Het onderzoek naar de stroombestendigheid van de materialen, welke bij de
sluiting zullen worden toegepast heeft zich beperkt tot het tweedimensionale stroombeeld.
Bij het ontgrondingsonderzoek is het gehele stroomgebied in beschouwing genomen, dus
ook de driedimensionale effecten. Deze doen zich over het algemeen pas gevoelen aan de
benedenstroomse zijde van het sluitgat, zodat ze van veel meer belang zijn voor de
bestudering van de bodemaantasting dan van de steenstabiliteit. Daarbij komt nog, dat
een calamiteit, waaraan een ontgronding als gevolg van bij voorbeeld een wervelstraat
vooraf gaat, veel omvangrijker is, dan wanneer deze het gevolg is van het plaatselijk
verloren gaan van de steenstabiliteit.
De stroombestendigheid
Voor de beoordeling van de stroomresistentie van de in de Grevelingen ter beschikking
staande materialen kon niet worden teruggegrepen op de resultaten van het op blz. 73
van nr. 22 vermelde systematische onderzoek. Dit onderzoek werd namelijk verricht voor
een dam met lange kruin.
In de Grevelingen moet daarentegen een dam met een scherpe kruin gevormd worden
omdat het stortpunt in het dwarsprofiel niet variabel is. Het snelheidsprofiel boven een
korte kruin wijkt zeer sterk af van dat bij een lange kruin, waardoor het zeer moeilijk wordt
een onmiskenbare kritieke snelheid te bepalen. Hierdoor werd het noodzakelijk ook voor
een dam met scherpe kruin een serie proeven te doen, waarbij de diepte van de geul, de
hoogte van de dam en de grootte van de steen werden gevarieerd. In verband met de
ongewone vorm van de snelheidsverticaal op de dam is de stabiliteit van de steen uit
gedrukt in het verval, waarbij de steen nog net niet in beweging komt. Hierbij bleek
tevens, dat in omstandigheden, waarin men theoretisch een duikende straal verwachtte,
deze zich niet verwezenlijkte. De proeven zijn daarna voortgezet voor hetzelfde materiaal,
maar dan met vastgekitte steen, om na te gaan bij welke vervallen de straal ging duiken.
Het duiken trad toen op bij vervallen, die groter waren, dan overeenkwam met de stroom
resistentie van het betrokken materiaal. Dit effect bleek onafhankelijk te zijn van de
grootte van de toegepaste steen. Naar alle waarschijnlijkheid is het echter wel afhanke
lijk van het soortgelijk gewicht van het materiaal. Voor verschillende formaten steen is
het kritieke verval bepaald als functie van de damhoogte. Uit getijberekeningen is bekend
hoe het verband tussen het verval en de damhoogte in de Grevelingen in feite is, zodat
door combinatie van deze gegevens nagegaan kon worden welke materialen veilig toe
gepast kunnen worden. Hierbij bleek het voorradige grind in beperkte mate toepasbaar,
zij het tot grotere damhoogten dan oorspronkelijk werd verondersteld. De aanwezige
stortsteen (10/300 kg) kan zonder bezwaar voor de volledige sluiting van de geulen
gebruikt worden. Aangezien het in de bedoeling ligt het sluiten van de Grevelingen tevens
als 'openlucht laboratorium' te gebruiken voor het toepassen van zandzakken, is naar de
stroombestendigheid hiervan ook een onderzoek ingesteld. Gevarieerd werden hierin,
naast damhoogte en waterdiepte, de vullingsgraad en daarmede de vormvastheid van de
slappe zakken alsook de vorm van de spanzandzakken. Uit deze proeven bleek, zoals in
het vorige bericht reeds is vermeld, dat bij gelijk stukgewicht spanzandzakken stroom-
resistenter zijn dan slappe zakken.
Dit is afhankelijk van de vorm der spanzandzakken en de vullingsgraad der slappe zak
ken. Bij de slappe zakken bleek de grootste, practisch mogelijke, vullingsgraad tevens de
grootste stroomresistentie te leveren. Uit een nader onderzoek naar de stabilieit van deze
34»