CMS VAN HET- V/ArER- LOOPKUNDIG MOOEt onderwerpen als op constructief en technisch-organisatorisch gebied. Met name de aan voer- en verwerkingsvraagstukken verdienen vermelding omdat zij van veel belang zijn met het oog op de zeer grote verscheidenheid van de benodigde materialen. Voorts wordt gewerkt aan de ontwerpen van een tweetal werkhavens, één langs de Noord- bevelandse en één langs de Schouwense oever. De eerste taak bij de voorbereidingswerkzaamheden is de keuze van een voorlopig tracé van de dam, dat na onderzoek in een waterloopkundig laboratorium nader moet worden vastgesteld. Een dergelijke keuze kon nog niet worden gemaakt. Wél bleek het mogelijk uit de tot dusverre beschikbare gegevens een aantal gevolgtrekkingen te maken. Aller eerst is duidelijk dat het uit veiligheidsoogpunt gewenst is de dam tussen Schouwen en Noord-Beveland zo westelijk mogelijk te bouwen; verzwaring van bestaande dijken kan dan tot geringere lengte beperkt blijven. Dit is des te belangrijker omdat de noordelijke oever van Noord-Beveland herhaaldelijk wordt geteisterd door oever- en dijkvallen, waardoor met name in de vorige eeuw veel land verloren ging en nagenoeg de gehele noordelijke oever een bijzonder grillig verloop heeft gekregen. Nu zal in gebieden die door de dam van zee afgesloten zullen worden het gevaar van dijkvallen in elk geval belangrijk minder worden; ook daarom is een zover mogelijk westelijk gelegen tracé aantrekkelijk. Langs de zuidelijke oever van Schouwen zijn overigens ook vallen opge treden, zij het in veel geringere mate. Voor een westelijk tracé zou wellicht ook de omstandigheid kunnen pleiten dat het bij zo'n keuze mogelijk wordt gebruik te maken van platengebieden waarop de eerste dijkvakken kunnen worden gebouwd. Deze platen zijn zo uitgestrekt dat de dijklengte in diep water sterk beperkt kan worden. Als de dam ten oosten van de Neeltje Jansplaat wordt gelegd, wordt de lengte waarover de dijk in diep water moet worden gebouwd, aanmerkelijk groter, hetgeen grote technische moeilijkheden meebrengt. Overigens hangt dit wel af van de methode van sluiting die zal worden toegepast. Het zal duidelijk zijn dat er alle reden voor is bij de keuze van een tracé de zeer diepe putten te vermijden. Hoewel het grondmechanisch en geologisch onderzoek nog niet is afgesloten, heeft het al uitgewezen dat er, wat betreft de grondslag, geen doorslaggevende argumenten zijn aan te voeren om het tracé op de oostelijke helft van de Noordbevelandse oever te doen aansluiten. De tot dusverre beschikbare gegevens betreffende de golfhoogten wijzen er tenslotte op, 404

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 18