Situatie van de Zuiderdiepboezem Bovenaanzicht en lengtedoorsnede van de uitwateringssluis In het Waterloopkundig Laboratorium te Delft is van de sluis een model van 1 25 ver vaardigd. Aan de hand van dat model werd het stroombeeld aan de buitenzijde van de sluis bestudeerd, en werden de uitgevoerde capaciteitsberekeningen gecontroleerd. Toen bleek, dat de watersprong, die ontstaat bij toeneming van het verschil tussen boezem- en buitenwaterstand, zich nooit verder dan 10 meter van het einde van de koker verwijdert, en dus steeds in de zich verbredende mond van het kunstwerk blijft waar vloer en wanden van beton zijn, en waar dus geen gevaar voor ontgrondingen bestaat. De hoogte van de koker is zodanig gekozen, dat steeds een vrije waterspiegel aanwezig is. Voor dat gedeelte van de sluiskokers dat buiten de schuiven ligt, en dat onder invloed komt te staan van golven die de afwateringsgeul kunnen binnenlopen, zijn door de Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst afzonderlijke onderzoekingen verricht. Om te voorkomen dat golfklappen tegen het plafond van de kokers grote druk zouden veroorzaken op de schuiven, is vlak voor de schuiven een ontluchtingskoker aangebracht. Hierin kan bij een bepaalde golf- periode opslingering plaatsvinden, die evenwel gebonden is aan een maximum van N.A.P. 11 m, omdat op die hoogte de koker eindigt, en bij een hogere stand dus gewoon overloopt. De schuiven zijn berekend op de statische waterdruk die bij deze waterhoogte behoort. De ontworpen overbrugging van het Zuiderdiep en het viaduct bij de nieuwe vissershaven zullen in een volgend artikel worden behandeld. 411

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 25