C. De werken ten noorden van Hoek van Holland Verhoging van de provinciale zeedijk langs de Eems door de Provinciale Waterstaat van Groningen Al 'in 1958, toen de voorhaven voor het nieuwe zeesluizencomplex ten oosten van Delfzijl werd gegraven, heeft de Provinciale Waterstaat van Groningen, in aansluiting op dit werk, een dijkvak van 300 m langs het terrein van de Koninklijke Nederlandse Soda Industrie N.V. op deltahoogte gebracht. In 1960 echter is een begin gemaakt met een werk op veel groter schaal; de verhoging van de gehele zeedijk tussen Delfzijl en Fiemel. Aan de verhoging van dit dijkvak is voorrang verleend omdat het beschermde gebied zeer laag gelegen is, er geen slaperdijken aanwezig zijn, behoudens nabij Termunterzijl, en de stormaanval erop zeer zwaar is. De nieuwe kruinhoogte van de dijk varieert in het havengebied van Delfzijl van N.A.P. 7,20 m tot 8,20 m, bedraagt voor het tijdvak tussen de haven en Oterdum N.A.P. 8,30 m en voor het oostelijk daarvan gelegen gedeelte N.A.P. 8,50 m. De ondergrond bestaat tot grote diepte (10 a 12 m) uit slappe veen- en kleilagen. Door het Laboratorium voor Grondmechanica wordt een zakking verwacht van gemiddeld 1,75 m. Ten oosten van Termunten wordt plaatselijk zelfs een zakking tot 3 m mogelijk geacht. Met het oog op de standzekerheid werd geadviseerd de dijk in twee fasen op deltahoogte te brengen; in de eerste fase moet al het voor de verhoging nodige zand opgespoten en onder een voorlopig profiel gebracht worden, enkele jaren daarna kan, in tweede fase, het definitieve profiel worden gemaakt. In 1960 is over een lengte van 2,5 km begonnen met de verhoging in eerste fase van het dijkvak tussen Oterdum en Termunterzijl. De bedoeling was het vooropige profiel bij het opspuiten van het zand onmiddellijk reeds zoveel mogelijk te benaderen; daartoe zou het zand in drie lagen worden opgespoten. Na het aanbrengen van de tweede laag echter traden op verscheidene plaatsen over een gezamenlijke lengte van ruim 800 m grote evenwichtsverstoringen op. In overleg met het Laboratorium voor Grondmechanica werd toen besloten zand uit de eerste laag langs de perskade te ontgraven, daarmede de kop van het voorlopige profiel te maken en vervolgens de ontstane sleuf langs de perskade weer vol te spuiten met zand. Toen in augustus 1961 het droge grondwerk nagenoeg gereed was, traden opnieuw, thans kleinere, evenwichtsverstoringen op over een lengte van ruim 900 m. Besloten is toen het 421

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 35