glooiingen rondom het werkeiland van tijdelijke aard zijn en weer moeten worden opge
broken komt de toepassing van asfaltbeton als bekledingsmateriaal niet in aanmerking.
Over de zandplaat waarop het eiland werd gebouwd, trokken vrij felle dwarsstromen
tussen het Oort en het Nieuwe Robbengat. Hiervan werd reeds een overzicht gegeven in
het Driemaandelijks Bericht nr. 22.
Ondanks de tendens die de monding van het Nieuwe Robbengat de laatste jaren ver
toonde, namelijk die van een voortgaande verplaatsing in zuidelijke richting, was het
dwarsprofiel van dit uitmondingsgebied niet groot genoeg om al het water van het
Nieuwe Robbengat te kunnen verwerken. Zodra namelij-k de betreffende zandplaat onder
water kwam te staan trok er een felle dwarsstroom overheen van het Oort naar het
Nieuwe Robbengat of andersom. Blijkbaar waren er andere, belangrijke invloeden, die
de afschuring van deze landtong tengevolge van de overtrekkende stroom weer com
penseerden en zelfs overtroffen. Welke deze oorzaken waren en welke evenwichts
toestand de geulen en de platen ter plaatse uiteindelijk bereikt zouden hebben is niet te
overzien.
Het ligt voor de hand, dat wanneer de geconstateerde dwarsstromen als gevolg van de
aanleg van het werkeiland worden geblokkeerd, het water nieuwe wegen gaat zoeken.
In het algemeen geldt het principe, dat het stromend water zo weinig mogelijk in de
weg moet worden gelegd en dat het liefst geleidelijk in nieuwe banen moet worden
geleid om het geen gelegenheid te geven het gemaakte werk aan te tasten. Ook bij
de bouw van het werkeiland is van dit beginsel uitgegaan.
De aannemer werd er overigens vrij in gelaten hoe hij het eiland zou maken. Hem werd
echter aanbevolen alle in de beginfasen uit te voeren werken zoveel mogelijk even
wijdig aan de optredende stromen te leggen. Verder was het met het oog op de golfslag
wenselijk het werk zoveel mogelijk in de beschutting van de reeds voltooide gedeelten uit
te bouwen. Dit betekende dat bij voorkeur van het westen uit moest worden begonnen.
Het bleek ook voor de aannemer van bijzonder belang te zijn in het waterloopkundig mo
del de tijdens de verschillende bouwfasen optredende stroombeelden te zien. Hiervoor
werd het werkeiland in het model van het betreffende gebied tijdens de maximale vloed- en
ebstroom met behulp van bakstenen langzamerhand uitgebouwd, eerst op de aanbevolen
wijze en vervolgens op verschillende andere manieren, die door de aanwezigen werden
voorgesteld.
Duidelijk bleken de bezwaren wanneer men bijvoorbeeld het werk van twee plaatsen zou
uitbouwen met een opening ertussen of wanneer de bouw van oost naar west zou geschie
den. In deze beide gevallen zou de stroomaanval op het gereedgekomen werk veel
heviger zijn.
De stroom heeft tijdens de uitvoering weinig invloed op de gemaakte werken gehad. De
gevolgde werkwijze leidde er toe dat het verval tussen het Nieuwe Robbengat en het
Oort over een steeds grotere breedte van de zandplaat langs de oostzijde van het werk
eiland werd verdeeld. De verhanglijnen liepen dientengevolge steeds flauwer, zodat de
stroomsnelheden langs de oostzijde bepaald niet hoog waren. Hier hebben zich aanvan
kelijk dan ook geen geulen over het wad gevormd.
Geheel anders lag de situatie ten westen van de kop van het werkeiland. Hier begon
dadelijk na het leggen van de eerste keileemkade enige oneffenheid te ontstaan op de
zandplaat. De aanwezigheid van de keileemkranen, die hier vaak bij laag water droog
vielen, veroorzaakte uiteraard nog extra plaatselijke uitschuringen.
Weldra ontstond er een geultje van ongeveer 10 m breedte, dat zelfs bij laag water
niet meer doorwaadbaar was. Het is interessant om aan de hand van de peilingen te
428