Een mengwoeler, zoals die in de plangebieden wordt gebruikt voor het vermengen van de bovenste bodemlagen de doorwortelbare zóne door mengen van het kleidek met het daaronder liggende zand, gecombineerd met verhoging van de grondwaterstand. Een dergelijke grondverbetering is overal mogelijk met behulp van mengploegen, -woelen of -frezen. De verhoging van de grondwaterstand is afhankelijk van de aanvoermogelijkheid van water. In Zeeuwsch- Vlaanderen, waar bijna de helft van de plaatgronden (10 500 ha) ligt, zijn vooralsnog geen mogelijkheden tot extra suppletie van zoet water aanwezig. Uit proeven is gebleken dat men door tijdelijke verhoging van de grondwaterstand in het voorjaar met behulp van stuwen in de leidingen (waterconservering) toch redelijke resultaten kan bereiken. In de rest van Zeeland zal men te zijner tijd kunnen beschikken over zoet water uit het Zeeuwse Meer, waarmee het probleem daar volledig kan worden opgelost. Het Deltagebied is door de gesteldheid van de bodem en door het gematigde klimaat een gevolg van de regulerende werking van de grote wateroppervlakten in het bijzonder geschikt voor tuinbouw. Vroegere oogsten, betere kwaliteiten en minder vorstschade betekenen een voorsprong op produktiegebieden meer landinwaarts. Hoewel de totale omvang van de tuinbouw in Zeeland nog bescheiden genoemd moet worden, breidt hij zich de laatste jaren vrij snel uit. De voornaamste handicap is de kwaliteit van het water tengevolge van het hoge chloor- gehalte. Het is de kwel, die daarvoor verantwoordelijk is en die vooral een beperkende factor kan betekenen voor de ontwikkeling van de tuinbouw, omdat tuinbouwgewassen aanmerkelijk gevoeliger zijn voor zout dan akkerbouwgewassen en gras. Kwelwater komt de cultuurgronden binnen via een horizontale aanvoerstroming in de diepere laag en een verticale kwelstroming in de afdekkende bovenlaag. Als gevolg van grote verschillen in profielopbouw loopt de kwelintensiteit van punt tot punt in de pol ders sterk uiteen. De kwel komt in het leidingstelsel via de slootbodem en als afvoer uit de drainreeksen. Men beschikt thans over apparatuur waarmee men niet alleen de drain- afvoeren maar ook de opkwellende hoeveelheid in de sloot onder water kan meten. Met behulp van deze gegevens kan men het kwelpatroon bepalen, waarna het mogelijk is de hoeveelheid zoet water te berekenen die nodig is om het zoutgehalte in het leidingstelsel terug te dringen beneden een bepaalde grens. Dit zoete water zal moeten worden inge- 394

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 8