laten uit het Zeeuwse Meer en op zodanige wijze door het leidingstelsel moeten worden gevoerd dat de beoogde doorspoeling wordt verkregen. Een werkgroep is thans bezig deze problematiek voor Schouwen-Duiveland te bestuderen. Nu de kwelgegevens bekend zijn, wordt gezocht naar methoden om het distributiestelsel te berekenen, terwijl tenslotte een kosten-batenberekening een inzicht zal moeten ver schaffen in de rentabiliteit van een watervoorzienings- en doorspoelingssysteem. Behalve voor de tuinbouw is de kwaliteit van het polderwater ook van belang voor de veehouderij: het vee kan nu eenmaal niet buiten zoet drinkwater. Regionale plannen Het eindresultaat van de doorspoeling is mede afhankelijk van het zoutgehalte van het inlaatwater. Op het Zeeuwse Meer slaan talrijke gemalen hun water uit, afkomstig uit polders met zoute kwel. De zoutbelasting is nadelig voor de kwaliteit van het water, maar deze gang van zaken is nu eenmaal onvermijdelijk. Alleen langs de zuidgrens van het Zeeuwse Meer is een alternatief mogelijk: de sluizen en gemalen van Zuid-Beveland en Walcheren, die van oudsher lozen op de Oosterschelde en het Veersche Gat, zouden kunnen worden vervangen door afwateringsmiddelen op de Westerschelde. Een nadere bezinning op de afwatering in deze gebieden was toch al gewenst in verband met de verzwaring van de zeeweringen langs de Westerschelde. Nu die op Deltahoogte worden gebracht ingevolge de Deltawet, zullen ook de daarin voor komende uitwateringssluizen en gemalen moeten worden aangepast. Een werkgroep heeft zich verdiept in de vraag welke lozingspunten op Zuid-Beveland gehandhaafd moeten blijven, welke kunnen vervallen of gecombineerd worden, of een sluis niet moet worden vervangen door een gemaal e.d. Bij deze studie is tevens rekening gehouden met het feit dat in de toekomst zoet water kan worden ingelaten aan de noord zijde en na doorspoeling van het leidingstelsel in zuidelijke richting geloosd op de Wester schelde. In het in 1961 gepubliceerde rapport over het gebied van Zuid-Beveland ten westen van het kanaal (26 000 ha) is op grond van landbouwkundige, waterstaatkundige en financiële overwegingen het aantal hoofdafwateringsgebieden teruggebracht van 16 tot 14, het aantal lozingspunten van 17 tot 14, de oppervlakte die op de Oosterschelde (straks Zeeuwse Meer) afwatert van rond 16 000 ha tot 9000 ha, terwijl geadviseerd werd, de natuurlijke lozende oppervlakte terug te brengen van 5260 ha tot 1830 ha. Volgens het nog te publiceren rapport over Zuid-Beveland ten oosten van het kanaal (7750 ha) kan ook daar het aantal hoofdafwateringsgebieden annex lozingspunten worden teruggebracht, en wel van 11 tot 5, terwijl de 650 ha die thans op de Oosterschelde lozen hun water volledig naar de Westerschelde zullen kunnen afvoeren. De aanpassing van de afwatering op het Veerse Meer van de polders op Noord- en Zuid- Beveland werd reeds besproken in het Driemaandelijks Bericht nr. 10. Op Noord-Beveland werd een aanpassingsplan uitgevoerd, bestaande uit vervanging van 8 sluizen door 3 gemalen en 1 onderbemaling, alsmede van enkele kilometers aanvoer- en koppelleidingen naar de gemalen met afsluitbare duikers in binnendijken. Doordat de rest van het leidingstelsel en de kunstwerken in de bestaande toestand werd gehandhaafd, d.w.z. met dwarsprofielen die niet wijd genoeg zijn om het water snel naar de gemalen af te voeren, bleef de wateroverlast in natte perioden bestaan. In het ruilverkavelingsplan voor Noord-Beveland (7400 ha), dat in de loop van 1964 in stemming wordt gebracht, is een volledige verbetering van het afwateringsstelsel opge nomen, als complement op de uitgevoerde aanpassingswerken. In de ruilverkaveling Stoppeldijk (6200 ha) in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen verkeert de aan- 395

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1964 | | pagina 9