B. De werken langs de Westerschelde, de kust van Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren
De ontsluiting van de Zuidersloepolder
In het Driemaandeliiks Bericht nr. 21 werd de aanleg van de afsluitdijk in het Zuidersloe
beschreven. Met deze dijk kon een gebied van rond 160 ha worden ingepolderd.
Om de opslibbing te bevorderen werd in 1936 in het zuidelijke gedeelte van het Zuider
sloe begonnen met systematische landaanwinningswerken volgens de Sleeswijk-Holsteinse
methode. Bij deze werken werden bezinkveiden van 400 X 400 m gevormd door middel van
ongeveer één meter hoge dammen van palen en rijshout, waarvan de kruin op Gemiddeld
Hoog Water of lager lag, al naar gelang de hoogte van de slikken. De bezinkveiden
werden systematisch begreppeld en, als de aanslibbing een voldoende hoogte had
bereikt, met Spartina Townsendii beplant. Deze begreppeling had tot gevolg, dat bij
vloed het slibhoudende water zich gelijkmatig over de bezinkveiden verspreidde en dal
bij eb een goede ontwatering werd verkregen, die het slib deed opdrogen en aan de
ondergrond deed hechten.
Na de bedijking van de Quarlespolder in 1949 vond verdere uitbreiding vrijwel uitsluitend
plaats volgens de 'kribbenmethode'. Bij deze methode worden op onderlinge afstanden
van 200 m dammen ongeveer loodrecht op de kust of schorrand aangelegd. In de aldus
gevormde open bezinkveiden ondervindt het water zowel bij opkomend als afgaand getij
geen remmende of stroomversnellende invloeden. Het gevolg hiervan is een regelmatiger
sedimentatie van land naar zee dan volgens de Sleeswijk-Holsteinse methode bereikt kan
worden.
Na bekendmaking van het definitieve tracé van de afsluitdijk in december 1960 werden
de landaanwinningswerken uitsluitend op het voor bedijking bestemde gedeelte voort
gezet. De opslibbing in dit gedeelte was zeer aanzienlijk. Hiervan kan men een goede
indruk krijgen door de hoogtekaarten van respectievelijk 1950 en 1962 met elkaar te
vergelijken.
Tijdens de aanleg van de afsluitdijk werd het verkavelingsplan opgesteld. Bij het ontwerp
werd rekening gehouden met talrijke aspecten zoals: de situatie van de omringende dijken;
de uitwateringsgeul van de Quarlespolder, waardoor een gebied van 1540 ha moet af
wateren; het kleidepot, groot ca 18 ha, gelegen in de hoek van de afsluitdijk en de dijk
van de Zuid-Kraaijerstpolder. In dit depot werd de vrijkomende specie uit de sleuf voor
de grondverbetering onder de afsluitdijk opgeslagen. Het ligt in de bedoeling de opge-
484