Met behulp van de Dachnowskyboor worden 3 a
4 m diepe grondmonsters genomen. Dit werk kan
alleen bij laag water geschieden
rialen, zoals damwanden voor de teen, mijnsteen, klei, koperslakblokken voor bekleding
enz. plaatsvinden. De uitvoering van de Lauwerszeewerken geschiedt dus, in tegenstelling
met het voorbereidende werk niet amfibisch, maar op het droge.
Over het algemeen is de hoogteligging van het wad en de Lauwerszee stabiel. Grote
veranderingen zijn hier in de laatste 10 jaar zeker niet geconstateerd. Met name de hoogte
van de zandplaten verandert bijzonder weinig; maar de geulen hebben de neiging zich te
verleggen, vooral in het noordelijk gedeelte van de Lauwerszee. Merkwaardig is daaren
tegen dat bepaalde gedeelten van de oever blijkbaar min of meer vaste punten vormen,
die de geul ter plaatse steeds blijven vasthouden. Studies van de wijzigingen in de geulen
in de loop van de laatste eeuw hebben dit aan het licht gebracht.
Uit boringen is gebleken dat hier over het algemeen vrij stevige kleilagen aanwezig zijn,
die blijkbaar voldoende weerstand bieden aan het voortdurend er langs schurende water.
Tussen dergelijke vaste punten echter verleggen de verschillende geulen zich herhaaldelijk.
Zo is bijvoorbeeld de aslijn in de monding van het Nieuwe Robbengat in de periode 1955
tot 1959 ongeveer 300 m naar het zuiden verplaatst. Maar iets meer ten oosten is de
bedding van diezelfde geul al tientallen jaren ongewijzigd gebleven.
Voortdurend wordt er bodemmateriaal, zand en slib, door het getij heen en weer ver
plaatst. De afmetingen van de geulen blijven natuurlijk aangepast aan de gemiddelde
korrelgrootte van het bodemmateriaal en de gemiddelde snelheid waarbij dat materiaal
weinig of niet wordt verplaatst. Zodra men echter door de uitvoering van werken in dit
natuurgebeuren gaat ingrijpen wordt het evenwicht verstoord en ontstaan er allerlei
nieuwe geulen, aanslibbingen en aanzandingen. In het vorige Driemaandelijks Bericht is
uitvoerig uiteengezet welke wijzigingen de bouw van het werkeiland en het aangrenzende
dijkvak in de omliggende geulen en platen heeft veroorzaakt. In een later stadium van de
werken kan hierover wellicht meer worden verteld.
544