Op zaterdagen, als er niet gestort werd, zijn voorzover mogelijk simultane snelheids metingen verricht op verschillende plaatsen boven de drempel. Na november was dit in de Krammer niet meer mogelijk en werden nog alleen snelheidsmetingen boven de drempel verricht in de Bocht van St. Jacob, waar, zoals gezegd, de grootste snelheden voorkwamen. Hier werd vaak dagelijks, met behulp van een vlot waaraan een stroommeter was beves tigd, het verloop van de snelheid bepaald op 1 m beneden het wateroppervlak. Gedurende de gehele sluitingsperiode werden de waterstanden ter weerszijden van het sluitgat auto matisch opgenomen, zoals beschreven is in nummer 30 van de Driemaandelijkse Berichten. Daar de vervallen over de drempel van zuid naar noord toenamen - in de Krammer waren ze dus kleiner dan in de Bocht van St. Jacob zijn er twee peilschalen geplaatst ter weers zijden van het werkeiland en twee bij de Goereese oever. Uit de waargenomen getijlijnen kon dus het verloop van het verval zowel voor de Krammer als voor de Bocht van St. Jacob afzonderlijk worden bepaald en gecorreleerd met de waargenomen snelheden. Op deze correlatie wordt in een volgend artikel nader teruggekomen. Na dit algemene overzicht worden hieronder in het kort enkele karakteristieke meet gegevens weergegeven. Deze gegevens hebben met uitzondering van die in fig. 3 betrekking op de Bocht van St. Jacob. Zoals reeds gezegd waren de vervallen in de Krammer aanmerkelijk kleiner. De belangrijkste verschillen kwamen voor omstreeks LW; dan trad aan de Volkerak- zijde van de dam een zo belangrijk dwarsverval op gericht vanaf de Bocht van St. Jacob via de Krammer naar Bruinisse dat langs de dam snelheden voorkwamen van 1,2 m/sec. De LW standen te Bruinisse en bij de Bocht van St. Jacob aan de Volkerakzijde, een af stand van slechts 4 km, verschilden bij springtij wel ongeveer 40 cm. In de toekomst zullen in dit gebied vermoedelijk belangrijke veranderingen in de ligging der geulen en platen plaats grijpen die de verschillen zullen nivelleren. Uit fig. 1 blijken de veranderingen in de verticale getijden gedurende de sluitingsperiode. Op 10 augustus 1964 was de hoogte van de drempel nog zeer gering. Op 22 november bedroeg de gemiddelde drempelhoogte in de Krammer ongeveer N.A.P. - 0,5 m en in de Bocht van St. Jacob N.A.P. 1,25 m; deze geulen waren dus reeds voor een belangrijk deel afgesloten. In de omgeving van LW was reeds de eindtoestand bereikt, omdat de gemiddelde drempelhoogte hoger was dan LW. Nadien zijn nog kleine wijzigingen op getreden in de vorm van de getijlijnen nabij en boven N.A.P.; deze waren echter niet belangrijk. Dit blijkt ook uit fig. 2, waarop het verloop van de verticale getijden ter weers zijden van de dam op 2, 3 en 4 december 1964 is weergegeven. Deze laatste gegevens zijn interessant, omdat op 3 en 4 december een storm is voorgekomen, waarbij weliswaar geen bijzonder hoge waterstanden voorkwamen, maar die wel lang aanhield, nl. ge durende drie opeenvolgende getijden. Daar de opzet van de dam aan de zeezijde uiteraard iets sterker was dan aan de andere kant, zijn de maximale vervallen kleiner geweest dan normaal bij een springtij het geval zou zijn geweest; de hoogste gemeten ebsnelheid bedroeg 3,6 m/sec. De stroomaanval op de dam is dus gedurende de storm zeer beperkt gebleven. Verder hebben, zoals uit het onregelmatige verloop van de getijlijnen blijkt, de buistoten aan de westelijke kant van de dam veel meer effect gehad dan die aan de oostzijde, waar ze zich over een veel grotere afstand via Oosterschelde, Keeten, Mastgat en Zijpe moesten voortplanten. Voor de storm begon reikte de dam in de Krammer tot N.A.P. 1,5 m en in de Bocht van St. Jacob tot N.A.P. In de figuren 3 en 4 zijn de resultaten van snelheidsmetingen en de respectievelijke getijlijnen op de dam, zowel in een punt van de Krammer als van de Bocht van St. Jacob weergegeven. In figuur 3 zijn de gegevens van 22 oktober 1964 nabij springtij getekend 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 19