De totale waterverplaatsing van een duwvaartconvooi bedraagt 10 000 a 12 000 ton, het geen veel meer is dan die van het grootste conventionele binnenvaartschip. Het is dus duidelijk dat de duwvaart aan nieuw te bouwen sluizen en aan de geleidewerken geheel andere eisen zal stellen dan de conventionele vaart. Ook bij de thans in aanbouw zijnde sluizen in het Volkerak dient dus met deze eisen rekening te worden gehouden. Daar men in Nederland nog niet over ervaring beschikt en de ervaring in de Verenigde Staten met het schutten van duwvaartconvooien opgedaan niet volledig van toepassing is op de Europese omstandigheden, besloot de Deltadienst een uitgebreid modelonderzoek te doen verrichten waaruit onder andere ontwerpgegevens voor de vormgeving van de geleidewerken bij de Volkeraksluizen zouden moeten volgen. In het navolgende zullen de resultaten en de conclusies van dit onderzoek worden be sproken. Het gedrag van een schip bij het invaren van een sluiskoik Op het moment, dat bij het invaren de boeg van een schip het sluisfront passeert, ver anderen de condities voor de retourstroom, die tegenovergesteld aan de vaarrichting onder en langs het schip loopt. Het natte profiel van de sluiskoik, dat kleiner is dan het natte profiel vóór de sluis, wordt plotseling nog eens verkleind met de doorsnede van het schip onder de waterspiegel. Het gevolg hiervan is dat een translatiegolf voor het schip uit de sluiskoik inloopt. Door deze verhoging van de waterspiegel voor het schip en door de vergrote retourstroom zal de snelheid van het schip afnemen. Aan het eind van de kolk wordt de translatiegolf door de gesloten sluisdeuren teruggekaatst en ontmoet het inmiddels verder de kolk ingevaren schip; de snelheid van het schip neemt hierdoor nog meer af. In de figuur is een en ander grafisch weergegeven voor een duwboot met 4 duw bakken met een diepgang van 2,85 m. Het groot spantoppervlak onder water van conventionele binnenvaartschepen is in ver houding met het natte dwarsprofiel van de sluiskoik meestal klein, zodat retourstroom en translatiegolf de scheepvaart weinig hinder zullen veroorzaken. Onder normale omstan digheden met weinig dwarswind zal de schipper zo spoedig mogelijk voor het invoeren zijn vaarrichting met de sluisas laten samenvallen en trachten het schip geheel vrij, zonder de sluiswanden te raken, de kolk in te varen. De geleidewerken dienen er dan voor om onverhoopte foute manoeuvres op te vangen en te corrigeren teneinde schadevaring te voorkomen. Bij de duwvaart liggen de problemen anders. Door de grote breedte van het convooi, bijvoorbeeld 22,4 m 2 bakken, ieder 11,2 m breed en, zoals bij de Volkeraksluizen, een sluisbreedte van 24 meter, zal de retourstroom sterker zijn en grotendeels onder het schip door de kolk uitstromen; de translatiegolf kan daarbij, afhankelijk van de scheepssnel- heid, enkele decimeters hoog worden. Als dan ook nog de waterstand bijzonder laag is, gaat het invaren van een duwconvooi veel lijken op de beweging van een zuiger in een cylinder. Het kan dan voorkomen, dat het schip geheel wordt afgeremd en zelfs achteruit gezet. Bovendien zal, gezien de kleine speling tussen schip en sluiswand, reeds een kleine fout bij het invaren een botsing met de sluiswand ten gevolge kunnen hebben. Door de grote massa van het schip zal de schade aan schip en sluiswand in een dergelijk geval aanzienlijk zijn. In de bovenste figuur is schematisch aangegeven, welke krachten op het schip en de sluis wand worden uitgeoefend bij scheve invaart van een duwconvooi. Stel dat de boeg bij A de sluiswand raakt en het schip bij B tegen de hoek aangedrukt wordt, terwijl het schip nog een voorwaartse beweging heeft. De wrijvingskrachten zullen het schip afremmen, 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 29